De Sint Cecilia-4 De toren
De bouwtijd van de toren wordt geplaatst eind 12e begin 13e eeuw, de tijd van de romaanse bouwstijl. Dat is ook goed te zien aan dit bouwwerk: zware en massieve muren, kleine en soms rondbogige openingen. Het bij de meeste oude kerken in Fryslân gebruikelijke zadeldak geeft de indruk van een eenvoudige, zelfs wat plompe, massieve toren. Beneden de verdieping waar zich de klokkenstoel bevindt, zijn de muren helemaal zonder versiering. Alleen enkele smalle muurspleten die zich binnenin de toren wat verbreden, zorgen voor onderbreking van de rijen stenen. De klokkenstoelverdieping is van buiten te herkennen door een zg. zaagtandlijst. Daarboven zitten in de noordelijke en de zuidelijke gevel in één nis twee dubbele, rondbogige galmgaten. De galmgaten aan de oost- en westzijde zijn enkelvoudig. In de top zijn dan nog in beide gevels twee gesloten nissen en een klein spaarveld, gesloten door gekoppelde rondboogjes, te zien. Op het dak staat een windvaan, gevormd door een leliekruis met haan uit ongeveer 1500.
Boven de begane grond in de toren is bij de restauratie van 1970 weer het koepelgewelf aangebracht waarvan de hoeken nog aanwezig waren. Daarmee werd het aloude ‘hûnegat’ weer in oude staat hersteld. In de 19e eeuw werd deze ruimte gebruikt als bergplaats van de brandspuit. Tegen de zuidzijde van de toren was toen een lijkenhuisje gebouwd. De smalle lichtspleten en de overwelfde ruimte beneden in de toren wijzen nog naar een tweede functie van dit bouwwerk in lang vervlogen jaren. Door deze bouwwijze kon de toren in tijden van oorlog en plundering, wat in de late middeleeuwen in Fryslân nogal eens voorkwam, dienst doen als vluchtruimte voor de dorpsbewoners. De toren was van buitenaf niet te betreden, terwijl een zware sluitbalk in het ‘hûnegat’ (waarvan de gaten nog aanwezig zijn) de toegang afsloot. Hoewel niet op een echte terp gebouwd, ligt de toren vrij hoog en was daarmee tevens geschikt als vluchtplaats in tijden van overstroming. In het begin van de 19e eeuw bevond de toren zich in een slechte staat. Na enig overleg in de gemeenteraad van Oostdongeradeel (na de Franse Tijd was de burgerlijke gemeente eigenaar van de toren, terwijl de kerkelijke gemeente het kerkgebouw bezat) werd besloten om de toren te restaureren. Dit gebeurde onder leiding van de gemeente-architect, tevens dorpstimmerman te Mitselwier, W.J. Booijenga die een rekening van f 553,87 presenteerde. Timmerman Gerben Heeringa uit eigen dorp werkte ook aan het herstel en kon f 208,87 ontvangen. Bij deze werkzaamheden werden er ook nieuwe pannen op het dak van de kerk gelegd.
Sinds de jaren vijftig van de 20ste eeuw ging de toestand van de toren weer hard achteruit. Rondvliegende leien vormden een bedreiging waardoor kerkvoogdij en dorpsbelang weer bij het gemeentebestuur aanklopten. In het voorjaar van 1964 viel het besluit tot algehele restauratie van de toren, maar het zou tot april 1969 duren voor de financiën rond waren.
In 1969-1970 werd de toren daarna grondig onder handen genomen. De topgevels werden herbouwd, de westzijde van beneden de galmgaten af, terwijl aan de oostzijde spaarvelden werden aangebracht, welke aan de westzijde reeds aanwezig waren. De oude vluchtruimte, het ‘hûnegat’, werd weer van een koepelgewelf voorzien, waarbij tevens de bodem werd afgegraven tot aan de oude bakstenen vloer. De oude toegang tot de orgelgalerij werd ook weer geopend. De kosten bedroegen meer dan f 100.000,-, voor het grootste gedeelte bijeengebracht door overheden, terwijl het werk werd uitgevoerd door de firma De Vries uit Eestrum, onder leiding van architect A. Baart jr. te Leeuwarden.
Colofon
De Sint Cecilia te Easternijtsjerk, Reinder Tolsma, 2023