Ontstaan Oosternijkerk
Dodo en Siburg
“Bij de feiten die ik verhaald heb, vergat ik bijna iets te vertellen wat ik mij wel wat laat herinner. Een vrouw, Siburg genaamd, een kennis van de man Gods (hier wordt abt Frederik van Hallum mee bedoeld), en met haar haar man Dodo die zeer aan dit wereldse bestaan gehecht was, schonken hun landerijen bij Nijkerk aan dezelfde man Gods (deze landerijen nu waren het begin van de uithof die men daar nog aantreft). Zelf leidde zij met haar man in het dorp dat Dokkum heet, een eerzaam bestaan totdat zij na lange tijd als oude afgeleefde mensen zich bij onze gemeenschap aansloten. Hun zoon, Dodo genaamd, groeide op in de dienst des Heren en nam toe in kracht tot eer van God en tot hun eigen vertroosting. Het meisje echter, zijn zusje, werd na haar huwbare jaren uit het leven weggeroepen en ging over tot de Heer.”(1)
Deze tekst is afkomstig uit het abtenleven van Frederik van Hallum, de stichter in 1163 van klooster Mariëngaarde.
Dodo en Siburg gaan, op aandringen van hun zoon Dodo, die priester was geworden, op latere leeftijd in het klooster Mariëngaarde. Ze dragen daarbij al hun bezittingen over aan het klooster waaronder twee "grangie" in Novam Ecclesiam.
Inderdaad bezit het klooster Mariëngaarde in later tijd twee boerderijen in Easternijtsjerk: Fookma en Donia. Verder was ook de Herbergh te Nikerk hun eigendom.
Als deze bezittingen uitgetekend worden op een kaart dan valt op dat het vrijwel een groot aaneensluitend geheel is, grenzend aan de bezittingen van de kerk en pastorie. Dat wijst naar een kerkstichting vanuit deze goederen, dus vanuit de bezittingen van "hoofdeling" Dodo.
Professor dr. J.A. Mol komt in zijn inaugurele rede tot de volgende conclusie.(2) Voor 1200 waren er in de Dongeradelen drie moederkerken: Holwert, Ternaard en Eanjum (en natuurlijk de Sint Maartenskerk in Dokkum). Uit deze drie kerken zijn alle andere kerken, en daarmee de dorpen, ontstaan. Natuurlijk wilde de moederkerk genoeg land en daarmee inkomsten in bezit houden als een gedeelte van de parochianen zich wilde afscheiden. Zo’n nieuwe parochie moest zelf maar zien genoeg landerijen bijeen te krijgen voor het onderhoud van de kerk (de patroon), de pastoor (pastoriegoederen) en eventueel voor een kapelaan of koster (prebende en kosterije). Pas als een groep parochianen dat allemaal voor elkaar had, kon een nieuwe parochie gesticht worden en daarmee een nieuw dorp.
Hans Mol stelt dat Dodo tussen 1160 en 1170 zijn landerijen aan het klooster Mariëngaarde heeft geschonken met als voorwaarde dat een monnik van dat klooster pastoor zou worden in de nieuw te bouwen kerk. Daar is ook bewijs voor want in 1224 wordt de kerk bediend door een Norbertijn van Mariëngaarde, een zekere meester J. die in een bepaald verschil de premonstratenzer (de Norbertijnse kloosterorde) belangen behartigde. Naast de voor de pastoor benodigde pastoriegoederen zouden de andere landerijen genoeg opbrengen om een kerk van te bouwen. In totaal had klooster Mariëngaarde een 200 ha land in bezit in het dorpsgebied van Easternijtsjerk: inkomsten genoeg.
Omdat de plek waar dit allemaal plaatsvond Novam Ecclesiam (Nieuwe Kerk) genoemd wordt, kan aangenomen worden dat Dodo en Siburg de stichters zijn geweest van de kerk in ons dorp en dat Frederik van Hallum daarbij een grote rol heeft gespeeld, want de patroonheilige werd Sint Cecilia, de favoriete heilige van Frederik. Zij is de patroonheilige van de muziek; vele muziekkorpsen in het zuiden van ons land dragen haar naam. Haar symbool is het orgel, waarvan als pars-pro-toto een orgelpijp in het wapen van Easternijtsjerk is opgenomen.
Dat Dodo een belangrijk man was in deze streken, mag blijken uit het feit dat hij een groot aantal boeren/landeigenaren zover heeft gekregen om mee te werken aan de stichting van de parochie Nyatsjercka. De parochie bestond uit meer dan 30 volwaardige boerderijen die zich afscheidden van de moederkerk in Eanjum en zelfstandig verder gingen. Hij kan daarom worden beschouwd als een hoofdeling, de middeleeuwse "edelman" in Friesland.
De slotconclusie kan zijn dat in ongeveer 1165 de monniken van het klooster Mariëngaarde hier kwamen om de bewoners van de nieuwe parochie te helpen bij het bouwen van de kerk, misschien hebben ze ook geholpen bij de aanleg van de eerste zeedijken uit die tijd. Die monniken moesten ook ergens onderdak hebben, dat kon natuurlijk op de twee boerderijen van het klooster, maar misschien ook ligt daar de oorsprong van de Herbergh te Nikerk.
Bronnen:
1. Vitae Abbatum Orti Sancti Marie, vijf abtenlevens van het klooster Mariëngaarde in Friesland, blz. 233, H.Th.M. Lambooij en J.A. Mol, 2001.
2. Inaugurele rede aan de universiteit van Leiden, prof.dr. J.A. Mol.
De afbeelding van de dorpsnaam "Nyatsjercka" komt uit een akte van 1449.