Van de oude pastorie ...
Mei 1962 kwamen we er wonen. In dat geweldige huis aan de Dokkumerstraat (nu Mûnewei 2). Een landhuis. Grote tuin, mee verzorgd door Bote Nieuwland, die weinig sprak maar ijverig tuinierde. Wij plukten de boontjes en rooiden aardappels. Als uit Gods hand.
Het huis was groot en koud. Geen centrale verwarming, nee: kolenkachels die elke morgen aangestoken moesten worden. In barre winters (en we hebben ze meegemaakt) vroor het in het huis en als het sneeuwde (we hebben het echt meegemaakt) vloog de sneeuw door de kieren van de voordeur de gang in. We ruimden binnenshuis sneeuw.
Bevroren leidingen werden door Bote Kooistra met enige luidruchtigheid ontdooid. Maar hij kwam, deze Bote, als er nood (watersnood) was. En toch was het in de pastorie altijd warm. Dat kwam omdat we ons omringd voelden door warme mensen. Mensen die begrip hadden voor een jong, onervaren domineesechtpaar.
Er is veel gezwoegd in die oude pastorie. Ik voelde de geschiedenis van mijn illustere voorgangers daar in die fraaie studeerkamer. Daar stond een petroleumkachel die op gezette tijden werd bijgevuld door Ype Petrolie (eigenlijk Heeringa) die met zijn kar met brandstof langs kwam. Met al die voorgangers heb ik gezucht daar in die studeerkamer. Elke zondag twee preken. En geen verhaaltjes. Dat was de meest ernstige kritiek die je kon krijgen: verhaaltjes. Nee, het moest verkondiging zijn. Vermaning. En al trok men er zich niets van aan: Dominee had het mooi gezegd. Ik leerde het verschil tussen een preek die ‘droech’ was en ‘dreech’.
Er is veel gezucht in die oude pastorie. Vooral omdat er zoveel van je verwacht werd. En wat zullen die domineesvrouwen, die soms geen domineesvrouw wilden zijn, gezucht hebben om die man die altijd maar met die gemeente bezig was. Met misschien veel te weinig aandacht voor de dingen thuis.
Maar, we hadden de tuin. De boontjes, de andijvie en de aardappelen. We hadden ons vee: de kippen, de geiten. We hadden geluk, enorm veel geluk om daar aan die Dokkumerweg te wonen.
Naast Harm en Nynke Dijkstra (we zeiden echt U tegen iedereen) die een liefderijk oogje in het zeil hielden. We leefden temidden van dierbare mensen en een sigarenrokende kerkenraad. En, we konden lachen. Wiebe Kloostra, zo gehandicapt als hij was, wat kon je met hem lachen. Humor en ernst, het wisselde elkaar af en dat maakte het allemaal zo boeiend.
De oude pastorie. Het is nu een gewoon huis. Maar een huis met een geschiedenis, met verhalen, met lief en leed. Het huis staat er nog. Temidden van een warme gemeenschap. Die is gebleven. Goddank.
(Pieter K. Pilon, gereformeerd predikant 1962-1967 te Easternijtsjerk)
Colofon
De Doarpsskille Reuny Edysje, september 2012