https://easternijtsjerk.argyf.nl/NL

Nieuws:


Uitgelichte vensters:

Reinder Tolsma is januari 2015 opnieuw 'Op ‘e kofje' by Douwe Kuiper 
In een eerder gesprek vertelde Douwe Kuiper over zijn jeugd in Moddergat en hoe hij op een loonbedrijf aan het Ald Tún in Nijtsjerk terecht kwam. Dit keer vertelt hij hoe er een eind kwam aan het loonbedrijf en hoe autorijschool Kuiper tot stand kwam. 

We hadden zo’n vijf jaar een kommerlijk leven geleid aan het Ald Tún toen ik op een avond bij Johannes en Jel Blom in huis zat met een rekening. Ik keek uit op het boerderijtje aan de overkant en zei: “Wat zou dat een mooie plek voor ons zijn, daar is alle ruimte en op het Ald Tún worstelen wij voortdurend met ruimte. 
“Nou,” zei Jel, “dat kan je wel vergeten, want Mûnte Gardenier wil dat niet kwijt. Het voorste deel verhuurt hij aan Van Kuiken en zelf gebruikt hij het achterhuis.” Mûnte Gardenier woonde in Grimma Herna, voor aan de straat, en ik dacht, het kan mij niet schelen maar ik stap de weg over en vraag het hem gewoon. Zo kwam ik bij Gardenier in huis en zei: “Ik zat zojuist bij Johannes en Jel in huis en dacht, dat boerderijtje hierachter van u, dat zou echt geschikt zijn voor ons loonbedrijf. Kan ik dat niet van u overnemen? Wij zouden dan uit de ellende zijn van te weinig ruimte op het Ald Tún en u hoeft immers niet meer.” 
Mûnte Gardenier zei: “Jo meie hjir net wer komme, dan kom ik wol by jo.” De volgende dag stond hij al bij ons voor de deur en waren we het zomaar eens over de prijs. Willem de Wilde heeft alles wat verbouwd, er waren bijvoorbeeld nog geen slaapkamertjes boven. Van Kuiken kwam in ons huis en wij in Langgrousterwei 16 waar volop ruimte was. Het huis aan het Ald Tún heb ik verkocht aan Kinske Brunia, die verhuurde het aan Van Kuiken. Later heeft Gerard Groenwold dat weer van Kinske gekocht.

 
 Langgrousterwei 16 voorheen stond de loods midden op de foto er ook nog niet (foto 2015). 

Man, man, wat hadden we toen de ruimte voor onze drie zakkenrooiers, drie trekkers, persen, bietenladers, veevoerladers, ploegen, cultivators, maaimachines en ga zo maar door. Zaaien en aardappels poten deden we niet en bieten rooien ook niet. We hebben het wel geprobeerd maar als er niet genoeg aan valt te verdienen moet je er mee stoppen. 

We hebben dat loonbedrijf tien jaar gedaan, van 1953 tot 1963 en toen moest ik stoppen van dokter. Ik kreeg het ernstig aan de nieren, dat kwam van dat eeuwige schudden op de trekker. Dat was best mogelijk want ik zat soms 24 uur op zo’n koekenpan, meer was het in die tijd niet, heel wat anders dan de hydraulische verende stoelen nu. Dokter Dekker wilde me naar het ziekenhuis, maar dat kon niet, ik moest thuis blijven vanwege het loonbedrijf. Ik belandde op een bed in huis voor zo’n drie maanden. Durk van der Veen regelde het een en ander en kwam elke keer bij mij aan ’t bed: “Douwe, hoe moet het hier mee en hoe doe ik dat? “. Wanneer het druk was met de aardappelrooiers kon ik het in bed niet uithouden wanneer de jongens het werk opknapten. Ik reed er in de Volkswagen langs (in de pyjama, anders mocht het niet van dokter Dekker!) om te kijken hoe het er voor stond. Zo reed ik een keer bij een zakkenrooier langs en zag dat Klaas Poutsma telkens stopte. Ik kon het niet langer aanzien en reed er met de auto naast: “Waarom blijf jij steeds stilstaan?” “Nou, hij (wees op zijn maat) kan mij met de zakken niet bijhouden, ik heb het hem al meerdere keren voorgedaan, maar hij kan het niet aan.” “Dan kan hij meteen opdonderen, hij verdient evenveel als jullie maar dan moet hij ook evenveel doen. Hij kan zijn geld bij Klaske ophalen, ik wil hem niet weer bij die rooier zien.” 
Gelukkig wist ik iemand die mij al eens gevraagd had voor werk, die heb ik meteen opgehaald en toen kon de zaak weer in beweging. Na die drie maanden knapte ik weer op en hebben we overwogen het loonbedrijf te verkopen, maar besloten toch om door te gaan. Ik vond het immers prachtig werk. Na een jaar kon het echt niet meer, het ging weer mis met mijn nieren en toen heb ik de secretaris van de Bond gezegd dat hij bekend mocht maken dat er een loonbedrijf te koop was. Die secretaris wist van de zorgen rondom mijn gezondheid en kwam direct op de proppen met de naam van een kandidaat. 
Dat was Albert Coster, van oorsprong kwam hij uit Drenthe, maar hij had toen een loonbedrijf met zijn broer in Kollumersweach. De broers wilden elk een eigen bedrijf beginnen en zo kwam Coster diezelfde avond nog bij mij te praten (we hadden dezelfde boekhouder zodat hij al van het een en ander op de hoogte was) en ging de verkoop door. Ik heb hem in het begin nog wat geholpen met de planning, ik was in die tien jaar aardig bekend geraakt met de boeren, maar daarna moest hij het zelf doen. 
Coster heeft het niet zo lang volgehouden en is toen bij Prins in Dokkum gekomen. Alle materiaal van dat loonbedrijf heb ik voor hem verkocht. Ik gaf daar garantie op want Coster had alles goed nagekeken en waar nodig onderdelen vervangen, ja, hij was wat dat betrof een vakman.
Zo kwam Coster in 1963 naar de boerderij aan de Langgrousterwei, maar Douwe en Klaske hadden toen geen huis meer! We hebben eerst een tijdje bij mem in Moddergat gewoond, maar dat was geen succes. Wij hebben twee kinderen en dat valt bij oudere mensen niet altijd in goede aarde; kinderen rennen en draven graag rond, laten deuren open staan, maken rommel en lawaai en ga zo maar door. Toen konden we naar een zuster van Klaske in Emmeloord en daar bleven we een tijd. 
Ondertussen was ik met mijn vak ook op dit gebied bezig. Eigenlijk deed ik dat al jaren tijdens de wintervakantie: ik kocht een partij kleine stukjes van een boer en verkocht ze aan een veehouder. Later ging ik meer met landbouwmachines werken. Ik reisde naar de velden van de boeren en als ik een vuilniswagen, een vrachtwagen met luchtbanden of een roeimachine verkocht, moest mijn leverancier voor de service zorgen. Ik leefde van de proviand. Ik heb bijvoorbeeld veel van die kleine hydraulische Italiaanse kranen verkocht.

Zo kwam ik een keer via de Bartenswei naar Bollingwier en zag dat het arbeidershuis van Hoekstra (nu woont Ronnie Jonker daar) leeg stond. Ik ging naar de boerderij en daar stond Oege Hoekstra: "Hoor eens Douwe, wat hoor ik, woon je niet meer in It Moddergat?" Hij wilde eerst niet geloven dat wij in Emmeloord woonden en toen ik vroeg naar dat arbeidershuisje dat leegstond, zei hij: "Daar kunnen jullie wat mij betreft morgen wel in, over de prijs worden jij en ik het altijd eens”.
Zo kwamen we in Bollingwier terecht en kon ik mijn vak in deze regio voortzetten, maar eigenlijk was ik in heel Friesland actief.

Bartenswei 1, foto 2015   

Sjoerd Postma, nu van garage Postma in Mitselwier, woonde bij ons in Bollingwier en kwam vaak bij mij langs voor een praatje. Hij was monteur bij de VW-garage van Dijk in Dokkum. Op een keer zei ik tegen hem: "Zou je bij mij willen lesrijden, Sjoerd?" Ja, zeker wel, maar hoe kom je daar nu zo ineens bij? "Nou, dan koop ik een auto met dubbele bediening en dan rijd jij bij mij. Ik zorg ervoor dat jij klanten krijgt, want ik ben toch elke dag op stap met mijn handel. Je kan op zaterdag wel rijden, dan ben je toch vrij."
Dat gebeurde en er kwamen zoveel klanten dat ik tegen Sjoerd zei dat hij een dag vrij moest nemen, dan kon hij twee dagen rijles geven. Het was de tijd, het zal juni/juli 1963 zijn geweest, dat mensen zich realiseerden dat ze graag een eigen auto wilden hebben en daarom een rijbewijs moesten halen. Er waren nog niet zoveel rijscholen, dus het werd steeds drukker en drukker voor Sjoerd. Daarom heb ik gezegd dat hij nog om een extra vrije dag moest vragen, maar dat durfde hij niet aan. Ik op naar Dijk en ik regelde dat Sjoerd drie dagen in de week rijles kon geven. Het duurde niet lang voordat Sjoerd afscheid nam van garage Dijk en de hele week voor mij reed.
Het zal een jaar later zijn geweest, in 1964, inmiddels dus 50 jaar geleden, dat Dijk mij belde en vroeg: "Staat u garant voor Sjoerd Postma?" Ik vroeg hem wat er aan de hand was en het bleek dat Sjoerd een auto met dubbele bediening bij hem had besteld. Jappie Kingma had hem gevraagd om voor hem te rijden, wat Sjoerd had geaccepteerd. Daarom had hij een eigen auto nodig. Sjoerd en ik gingen in gesprek en daarna mochten de klanten zelf kiezen bij wie ze wilden lessen: bij Sjoerd of bij mij. Dat ging bijna door de helft, dus daarna had ik drie dagen rijles en drie dagen in het veld met mijn handel. Het werd geleidelijk drukker met rijlessen, ik had soms een wachttijd van een half jaar voor nieuwe leerlingen, dus stopte ik helemaal met de handel, maar ik hield me ook bezig met de inruil van machines die ik overal op boerderijen had gestald: dat moest toen ook wel stoppen! 

Ik heb zelf leren autorijden bij Sierksma in Dokkum, tegelijk met een neef van mij. Sierksma had maar een paar leerlingen en moest daarnaast nog andere dingen doen. Wij kregen les in Dokkum en elk uur kostte 6 gulden, dat was belachelijk veel vlak na de oorlog, nog voor mijn trouwen. Ik heb zeven lessen gehad en toen kon ik al mijn rijexamen doen, bij dhr. Van Wageningen van Dekema State in Koarnjum. De hellingproef werd uitgevoerd in de Hoogstraat bij Foto Modern, voor de ramen. Het ging allemaal heel gemakkelijk, omdat er nog niet zoveel auto's op de weg waren. Het theorie-examen stelde niet zoveel voor. Van Wageningen had een boekje en wees een paar borden aan en ik moest zeggen wat ze betekenden. Op een ander plaatje was een kruispunt getekend en hij vroeg mij wie voorrang had, de paard-en-wagen of de auto. Ik vroeg wat hij precies bedoelde en hij legde het nog een keer uit. Zo had ik nog even de tijd om na te denken! 

In de begindagen leerden veel oudere mensen autorijden, ze hadden helemaal geen verstand van auto's, dus je kon gewoon beginnen met het eenvoudigste: de koppeling op laten komen en langzaam optrekken (sommige mensen hadden een groot aantal lessen nodig om dit te leren). Ja, omdat ik van een goede grap houd, kan ik mensen makkelijk voor de gek houden. Dan deed ik de kofferbak open en zei: "Stap in, hier zit het stuur." Waren er genoeg mensen die mij geloofden en zomaar in de kofferbak zouden kruipen!! In die tijd had je geen papieren nodig om rij-instructeur te worden. Ik reed met de eerste auto naar Dokkum, er kwam een dubbele besturing in en Sjoerd kon voor 7 gulden per uur les rijden. Er stond niet eens een naam op de auto, alleen de grote L van lesauto, verder niets. 

Pas toen Wiebe erbij kwam, veranderde dat. Met Hillie (die ook een tijdje rijles gaf), hadden we drie auto's op de weg. Zij moesten wel een rij-instructeursdiploma halen. Daarvoor gingen ze één dag per week naar school. Peet heeft zelfs een half jaar doorgebracht in Brabant, in Best, waar een speciale school voor rij-instructeurs was. Dat kostte nog veel geld, want hij zat daar in een kosthuis.

Op latere leeftijd moest ik nog een instructeursdiploma halen, een zogenaamd 'verlicht' examen, maar daarvoor moest ik toen al 1.500 gulden betalen. Dat examen was in Zwolle en daar heb ik nog een (bijna) aanrijding gehad met een vrachtwagentje dat doorreed terwijl ik voorrang had. Ik trapte op de rem en de eerste examinator zei: “Jij had voorrang!” Ik zei tegen hem: “Wil je vanavond gezond thuiskomen bij je vrouw?” Nou ik wel” Later zei de tweede examinator: “Hoe wist je dat het vrachtwagentje door zou rijden?” Ja, dat wist ik natuurlijk niet. Het was gebaseerd op gevoel, een soort instinct, dat krijg je na duizenden kilometers op de weg. Ik begon om 7 uur 's ochtends en haalde in een week gemakkelijk de 70 uur. Tijdens een controle zei een belastingambtenaar: "Wat verdien jij een geld!" Toen zei ik: “Weet je waarom ik dit doe? Ik moet jullie ook door de tijd helpen!” Nou, die man klonk toen behoorlijk ‘aangebrand’. 

Het gebeurde vaak dat mannen lessen voor hun vrouw bestelden, zonder dat de vrouw het wist. Ik reed dan voor met de auto en maakte er maar een verhaal van, zoals: "Ik dacht jij kan het autorijden ook best wel leren. Zullen we een blokje om, dan kunnen we kijken hoe het gaat." Dan viel het wel mee en moest het maar doorgaan. 
Ik kwam in de hele omgeving van Nijtsjerk voor leerlingen, zat ook in Kollum, ja zelfs in Ureterp heb ik twee vrouwen autorijles gegeven. Dat kwam omdat ik aan een boer en zijn vriend een stukje verderop in de straat een strontwagen verkocht en toen zei hij dat ik de twee vrouwen moest leren autorijden. Ik hield de boot eerst wat af: dat moet ik niet doen, ik kom om in het werk, moet helemaal naar Ureterp en lessen in Heerenveen, wat een gedoe. Maar de man hield aan en het ging door. Het lijkt schadelijk om zonder leerlingen helemaal naar Ureterp te rijden en weer terug, maar onderweg had ik wel wat handel en de twee boeren gaven me vaak adressen door voor mijn handel en zo kon het financieel toch uit. 

Meestal zaten er twee of drie leerlingen tegelijk in de auto, omdat we in Leeuwarden moesten rijden. Maar soms had ik ook een student die drie uur wilde rijden. Het gebeurde niet vaak, maar er waren studenten die elke dag wilden rijden om zo snel mogelijk hun rijbewijs te halen. 
Tijdens het rijexamen zat ik bijna altijd achterin; ik wilde weten hoe het ging. Soms was ik het niet eens met de examinator en dat zei ik ook. Ja, ik heb zelfs een examinator bij zijn stropdas gepakt, die wilde beweren dat ik er geen verstand van had. En dat na al die jaren ervaring en goede resultaten, ik durf te zeggen dat Autorijschool Kuiper van Easternijtsjerk mede aan kop stond in Ljouwert! Dat mannetje was zo’n Hollander van de overkant van de Afsluitdijk, die de Friezen even zou laten zien hoe examens moesten worden afgenomen. Hij liep blauw aan en de man is nooit meer in Leeuwarden geweest om examens af te nemen. 


1982, 15 januari,  trouwdag van Wiebe en Antsje Kuiper bij het gemeentehuis in Mitselwier. Autorijschool Kuiper had toen drie lesauto’s op de weg, de grote L is duidelijk op de auto’s te zien. Links staat Hillie, dan Douwe en vooraan het bruidspaar. 

Ik heb twee maal tegen mensen gezegd dat ze er beter mee konden stoppen, want zij zouden het nooit leren. Ik wilde zulke mensen niet aan het lijntje houden. Er waren rijscholen die dat wel deden. Ik weet dat er één geslaagd is, maar dat heeft toch zeker nog een koe gekost. Gelukkig heb ik tijdens de rijlessen geen ernstige ongelukken gehad. Meestal reed ik eerst een rondje door de omgeving en ging dan pas met zo’n leerling naar Leeuwarden. Eén keer ging dat wat anders. Willem van Peazens was zover dat hij naar Leeuwarden kon gaan, maar ik wist niet wie daar met hem moest rijden. Ik dacht dat Jantsje het was, maar die had nog niet gereden. Ze zag het eerst niet zitten, maar ik vertelde haar dat ik met de dubbele bediening net zo goed op mijn eigen plek kon rijden als achter het stuur en dat het dan maar moest gebeuren. Midden in Leeuwarden nam Jantsje het stuur over van Willem en het viel haar niet tegen. "Maar ik vertrouwde ook helemaal op jou”, zei ze. 

Zo heb ik ook een keer een leerling afgezet in Ljussens en toen ik naar huis reed, bleef ik gewoon op dezelfde plek in de auto zitten. Kom ik op de Langrousterwei een politieauto tegen en hij draaide op de hoek om en kwam achter mij aan: ze hadden gezien dat ik niet achter het stuur zat, maar op de passagiersstoel. De politie kwam bij ons aan de deur en vertelde Klaske dat als ze dat nog eens zagen, ik een proces zou krijgen. Ik heb de mannen nog verteld dat ik op mijn instructeursplekje net zo goed, of misschien zelfs beter kon rijden dan zo'n jong politieagentje: "Dit mannetje heeft in zijn leven al zoveel kilometers afgelegd!" Dat was misschien grootspraak, maar ik heb er verder niets meer van gehoord. 

Met de tractor heb ik een keer bijna een ongeluk gehad. Ik was langs de vaart aan het frasen en ben toen blijkbaar in slaap gevallen. Op het laatste moment schrok ik wakker, stuurde door de oeverwal en kon nog net weer op de wal komen. Toen ben ik even stil gaan staan en zei tegen mezelf: "Je lag bijna op de kop in de vaart onder de tractor Douwe, dan was Klaske met de hele donderse boel blijven zitten." Toen werd ik voorzichtiger, want ik had duidelijk veel te veel uren gewerkt. 

Wiebe kwam niet meteen bij mij in de autorijschool. Hij werkte eerst bij het loonbedrijf Freark de Beer in Eanjum. Dat werk beviel hem goed; hij was nog te jong toen ik moest stoppen met het loonbedrijf, maar anders had hij het vast overgenomen. Hij werd voor het hele jaar bij Freark aangenomen, zodat hij er ook in de winter kon werken. Toch besloot hij rij-instructeur te worden en bedankte bij het loonbedrijf. Hij ging één dag in de week naar school, kon niet in de WW komen en moest toch wat verdienen, dus ik zei hem dat hij les kon gaan geven in het autorijden, dat diploma zou vanzelf komen. Houden ze hem niet tegen? Zoiets was nog nooit eerder gebeurd, maar zo’n jong politieagentje uit Dokkum wilde op zijn strepen staan. Het liep af met een sisser, maar het had mij de goede naam van mijn rijschool kunnen kosten. 

 Foto 1983.  Wiebe Kuiper haalt een leerling van huis in een nieuwbouwwijk. 

In het begin reden we altijd in Opels, maar later stapten we over op VW ’s. Toen de Passat met een dieselmotor kwam, omdat we per jaar zoveel kilometers moesten rijden, zijn we daarop overgestapt. Tenslotte had Audi ook een diesel en die hebben we gekocht. 


Wiebe rijdt nog steeds in een Audi, maar die auto's zijn zeker niet goedkoop! Toen Peet bij de zaak kwam, was ik er al uit. Nou ja, ik heb af en toe nog wel leerlingen voorbereid op Leeuwarden en ik deed de examens. Dat heb ik gedaan tot mijn 75e jaar, reken maar dat ik voor de jongens een goedkope kracht was. Nu rijdt iedereen voor zichzelf en verdelen ze de studenten onder elkaar. 


Foto 2015. Douwe Kuiper voor het huis aan de Langgrousterwei, Klaske staat in de deuropening. Van 1919-1978 stonden er acht huisjes in blokken van twee op de plaats waar nu Langgrousterwei 28-46 is, maar dan allemaal voor aan de weg. Er lag toen nog een sloot voor. 

Van de Bartenswei zijn we naar de rode huisjes verhuist, die destijds aan de Langgrousterwei stonden, maar inmiddels zijn afgebroken en vervangen door een plantsoen met daaromheen een rijtje huizen. 
Het huis op de Mûnewei, waar Wiebe nu woont, heb ik gekocht van de familie Tilkema. De oude mevrouw Tilkema ging naar De Skûle en toen waren er aardig wat gegadigden voor dat huis, zeker tien. Ze hadden gehoopt dat het huis op de borden zou komen te staan en dat ze dan in het café tegen elkaar zouden opbieden, maar dat ging anders. Er moesten brieven worden ingeleverd bij de notaris en even na twaalf uur belde Brons: "Jij bent de hoogste." Een uur later hoorde ik dat het huis aan ons was toegewezen. 

Toen Wiebe en Antsje trouwden, wilden ze graag in dat huis wonen en kwamen Klaske en ik aan de Griene Wei te wonen. Omdat Klaske haar gezondheid achteruitging, zijn we naar Doktersfiif gegaan en hebben daar nog eens 17 jaar gewoond. Ik heb zo lang mogelijk zelf voor haar gezorgd, maar op een gegeven moment was ik zelf de 80 gepasseerd en hebben we hulp gekregen. Op een middag kwam Klaske ten val en met haar botontkalking werd dat niet weer beter. 
Nu heb ik al weer vier jaar kennis aan Renske en sinds een paar maanden woon ik in een aanleunwoning bij De Skûle. Maar denk maar niet dat ik veel thuis ben, ik ga elke dag biljarten en verder ben ik met de auto op pad: dat jachtige en op pad zijn is er nog altijd, reken maar.

Januari 2015

Reinder Tolsma is in november 2014 'Op ‘e kofje' bij Douwe Kuiper.
Douwe woont al een tijdje in De Skûle in Mitselwier, op een prachtig plekje waar hij via de Stasjonsstrjitte uitkijkt op Café Veldzicht, maar omdat hij al 60 jaar in ons dorp woonde, kan hij nog steeds als een echte Nijtsjerkster worden beschouwd. Hij belde Reinder over iets anders, maar toen hij hem toch aan de telefoon had, vond ie het hoog tijd voor een kop koffie bij Douwe Kuiper in Mitselwier.

Pake Douwe Kuiper woonde in Peazens in de Hûnestege. Ik weet niet of die naam van pake's honden komt, maar pake deed al het werk met zijn honden, hij had er zeker vier stuks. Hij gebruikte ze voor zijn werk op het land, maar hij had ze ook voor de hondenkar met melkbussen, omdat hij ook melkrijder was bij de zuivelfabriek in Eanjum.

>>>>>>>>>>>> 
Pake Wiebe Douwes Kuiper met de hondenkar onderweg

Beppe Hylkje had er nog een klein winkeltje bij waar ze petroleum, thee, koffie, stroop en zoal meer verkocht. Pake had een paar stukken land waarop hij wat verbouwde en hij molk een paar koeien. Er waren vijf kinderen, vier vrouwen en heit Wiebe Kuiper als enigste zoon. Vader had alleen de lagere school gevolgd, hij had graag willen leren, maar dat zat er voor hem niet in.

Toen heit in 1920 met Akke Siedsma trouwde, gingen ze in Foudgum wonen, waar vader vast arbeider werd bij boer Pieter Hiemstra. Ik werd in december 1923 geboren in het arbeidershuisje dat bij de boerderij hoorde, en ook mijn zusje werd daar geboren. Broer Klaas is geboren in Moddergat want pake liet heit weten dat Marten de Vries (iedereen kende hem veel beter als Marten Schoenmaker) een huis met schuur erbij wilde verhuren, er was ook nog wat land bij. Zo kwamen we op ‘e Kamp in Moddergat terecht, waar heit dat bedrijfje geleidelijk uitbreidde tot een 15 pondemaat en ongeveer vier koeien; daar kon men toen nog van leven.

Op mijn zesde jaar ging ik naar de gereformeerde school en ik kon er blijkbaar wat van, want ik moest nogal eens nablijven. Zo werd ik een keer opgesloten en ontsnapte via het toiletraam: eerst de klompen erdoor en daarna worstelde ik me met moeite door dat raam, ik was maar een behendig mannetje. Ik probeerde daarna om uit de buurt van hoofdmeester Zwart te blijven, want ik had best in de gaten dat het ontsnappen gevolgen kon hebben. En ja hoor, daar had je het al: hij hield mij na om 12 uur: strafregels schrijven. Nu was heit een man van: bij ons wordt er om twaalf uur ‘s middags warm gegeten en geen minuut later. Dus duurde het niet lang of daar kwam heit aan die tegen meester Zwart zei: "Meester, u mag met die jongen doen wat u wilt, maar bij ons wordt er om 12 uur warm gegeten, dat laten we niet koud worden!" en ik werd mee naar huis genomen en kreeg een pak slaag, want als ik op school iets verkeerd had gedaan, kreeg ik er thuis nog wat overheen!

Met negen jaar van school
In de slechte jaren dertig van de vorige eeuw kon heit zijn arbeider Durk Soepboer niet meer betalen. Ik hoor het heit nog zeggen: "Durk, je kunt nog één keer wat geld halen bij Akke, dat hebben we nog bij elkaar gezocht, maar het gaat niet meer, ik moet je ontslaan." Nu verbouwde heit niet alleen aardappelen, graan en bieten, zoals tegenwoordig vaak gebeurt, maar hij deed ook aan tuinieren en hij was daar heel handig in; hij verbouwde bloemkool, savooiekool, andijvie, sla, noem maar op. Zulke tuinbouw is intensief werk dus haalde hij mij van school af, ik moest meewerken op het land. Ik was toen 9 jaar oud en zat in de derde klas bij Meester Postma. Nu konden wij goed met schoolhoofd Zwart overweg, heit had land achter zijn huis en ze maakten nogal eens een praatje, maar schoolhoofd Zwart kwam naar heit en zei: "Wiebe, ik moet dit doorgeven, ik kan dit niet langer verantwoorden.” Heit zei: ‘Meester, u moet uw plicht doen’, en heit moest voor de rechtbank verschijnen. Toen hij thuiskwam, zei hij tegen mem: "Nu moeten we nog zuiniger doen, Akke, nog harder werken, ik heb 10 gulden boete gekregen." Het werd een zogenaamde 'minnelijke schikking', waarbij ze elke maand 1 gulden mochten betalen.

>>>>>>>>>>>>  
Heit Wiebe Kuiper melkt in ko  

De tijden waren zo slecht dat we de mooiste bloemkolen in de greppels gooiden: ze waren niks waard. Ik kan me nog goed herinneren dat de vrachtwagenchauffeur, die doordeweeks de groenten naar Dokkum bracht, op zaterdagmorgen bij heit kwam met de rekening: heit moest 35 cent of soms 75 cent bijbetalen, de vracht was duurder dan de groente van een hele week! Toen we het thuis wat breder kregen, mocht ik van heit weer naar school. Ik zou in de vijfde klas komen en Meester Zwart zei dat hij mij extra zou helpen. Ik had er helemaal geen zin in. Ik was gewend aan het leven buiten school, dus werd het niks. Ik liep te ver achter. Ik kwam elke dag met klachten thuis, dus mem zei uiteindelijk tegen heit: "Wiebe houd die jongen thuis, hij wordt daar nog gek!"
Het werk begon om half vijf 's ochtends met het melken van de vier koeien, later hadden we ook wel eens zes. Omdat ik zo jong was, kon ik nog niet eens de emmer met melk in de bus legen, dat was te zwaar. Daarom deed heit dit. Na het melken kregen we een kop thee en gingen daarna naar het land. Als het bloemkooltijd was, begonnen we om drie uur: we sneden de kolen die klaar waren en vouwden de bladeren van de andere kool eroverheen. De bloemkolen kwamen in een bak en werden naar het eind van ‘t land gesjouwd. Daar maakten wij ze klaar voor de verkoop. Toen ik wat ouder was, ging ik soms alleen melken, terwijl heit het werk met de bloemkool afmaakte.


Om negen uur kwamen we thuis voor koffie, dan nog eens naar het land en om twaalf uur warm eten. Drie uur 's middags was er thee en daarna begon het melken. De koeien liepen achter de dijk, zoals bijna alle koeien van de boeren in beide dorpen aan de zeedijk, ze werden daar ‘ynskaard’ (bijeengedreven), zo werd het genoemd. Een oppasser haalde de koeien als het melktijd was, maar onze koeien herkenden heit al van ver. Hij riep ze en dan kwamen ze meestal als eerste aangerend, omdat ze wisten dat ze een koekje kregen! Na het brood eten 's avonds, moest ik meteen naar bed, later werd dat natuurlijk wel anders.

>>>>>>>>>>>> 
De vee omheining bij Peazens buitendijks

Toen ik ongeveer 14 jaar was, wilde ik een paard. Dat zou schelen in de vrachtkosten waar heit altijd over zeurde. Ik had het al een paar keer gezegd en mem viel me bij: "Wat zeg je ervan, Wiebe, dat Douwe een paard wil?" "Wij moeten dat paard wel betalen en onderhouden", zei heit. Uiteindelijk kwam het ervan en was het Jan Botma uit Eanjum, waar heit al het veevoer vandaan haalde, die ons een paard bezorgde. Het moet een vertrouwd dier zijn, zei Botma, want die jongen moet ermee omgaan. Dat klopte, want heit was geen paardenman. De timmerman bouwde een paardenstal achter de schuur en toen kon het beginnen. Later kochten we er nog een paard bij, die in de schuur stond. Met dat blauwe paardje reed ik met de groente naar Dokkum en dan had ik een hele groep fietsers achter aan de wagen hangen, allemaal schoolkinderen die zo gemakkelijk in Dokkum kwamen.

Veel vermaak was er in die tijd niet. Nou ja, de knapenvereniging, het vraagleren, de jongelingvereniging, dat was het wel zo'n beetje. Ik weet nog dat we met de JV een dagje met de bus op pad gingen en na de oorlog ben ik met de zangvereniging naar het concours in Leek geweest, weet ik nog. Eén keer per jaar kwam het paard voor de wagen met luchtdrukbanden, wij waren een van de eersten in het dorp die zo'n wagen hadden. Buurman Meindert Jansma, Douwe Jelles, heit en ik stapten erop en dan op naar Nes. Daar dronken we ons eerste slokje in de kroeg en vervolgden de tocht naar de kroeg in Wierum en zo ging het de hele middag door via Ternaard bij Pel, naar Holwert en in Dokkum dronken we ons laatste slokje. We hadden gezorgd voor een melker, dus het was niet vóór negen uur ’s avonds dat ik, als jongste van het stel, het paardje weer terugbracht naar de dijk. Voor ons was dat een hoogtijdag, zo één keer per jaar. Nu speelde een deel van mijn jeugd zich ook af in oorlogstijd, daar kwam het natuurlijk ook van.

>>>>>>>>>>>>
Douwe Kuiper als ruiter, op de achtergrond het ouderlijk huis

Oorlogstijd
Omdat ik in '23 geboren ben, was ik tijdens de oorlog 'meerderjarig' en had ik me moeten aanmelden bij de Arbeidsdienst, maar daar had ik geen zin in, dus moest ik onderduiken. Heit was een hele dag op zoek en vond toen een plek voor mij in Raard. Daar zat ik bij weduwvrouw Elgersma met drie kinderen, twee meisjes en een zoon, midden in de weilanden, ver van de bewoonde wereld, dat was een veilige plek. Daar moest ik om drie uur 's nachts beginnen met melken. Ik was onderduiker, maar moest wel mijn eigen kost verdienen. Ik ben er wel wat vreemd weg geraakt, ik geef toe dat ik op dat moment een driftig mannetje was, en zette met mijn koffer achterop op de fiets af naar Moddergat. Ik vertrouwde die koffer niet zo, hij zou te veel opvallen, dus ik heb hem bij een café in Dokkum afgegeven en ben daarna naar huis gefietst. Ze begrepen helemaal niet wat ik thuis moest doen, op zo'n geschikte plek in de veilige velden onder Raard en nu weer terug in Peazens-Moddergat waar de Duitsers altijd soldaten in de hervormde pastorie hadden. Ik kon niet thuis slapen, het was te gevaarlijk, dus sliep ik 's nachts in de bedstee van mijn buurman Marten Schoenmaker. Een toekomstige zwager heeft met een wigje de deuren zo mooi dichtgemaakt dat je ze alleen kon openen als je precies wist hoe je dat moest doen. Martens hulpje, Sjolle ‘Tryntsje, mocht natuurlijk niet weten dat ik daar 's nachts verbleef.
De Duitsers hebben in die tijd ook nog op heit geschoten. Dat moet tijdens de mei-staking van 1943 zijn geweest. Het was destijds verboden om met meer dan vijf personen samen te komen, maar er stonden heel veel Peazemers en Moddergatsters op de hoek met elkaar te praten toen er een auto met Duitse soldaten aankwam. Iedereen snelde een andere kant op, de jongemannen waren in een oogwenk tussen de huizen verdwenen, maar heit was al wat ouder, liep het veld in maar bleef enigszins in het zicht van de Duitsers. Ze draaiden een raam van de auto open, duwden de loop van een geweer erdoor en schoten op heit. De kogels vlogen door het riet vlak langs hem heen, maar hij werd gelukkig niet geraakt, zoiets heet 'door het oog van de naald gekropen'.

De Duitsers hebben zelfs mij te pakken gehad. Achter de dijk zaten broer Klaas en zijn vriend Kees van der Lei, zij waren ook ‘in de leeftijd'. We zagen twee Duitsers aan het begin van de dijk liggen, wachtend op hen tot ze terugkwamen. Dat leek ernstig, twee jonge bazen die op het punt stonden gearresteerd te worden. Ik zei tegen de anderen dat ik de Duitsers zou afleiden en rende die kant op. Ik riep "Doooe" naar die Duitsers. Ze keken om zich heen en kwamen toen achter mij aan. Ik rende door de straten en steegjes van Moddergat, maar die mannen waren samen en ik werd de pas afgesneden. Ze namen mij mee naar de hervormde pastorie en daar werd ik streng ondervraagd. 

Nu had ik een vervalst identiteitsbewijs, maar dat was zo goed dat ze er niets mee konden. Dat persoonsbewijs was verzorgd door Dr. Ruinen van Ie. Later is hij nog doodgeschoten bij de Wâldwei in Dokkum. Die soldaten bleven maar vragen wanneer ik geboren was, maar ik hield me aan wat er op mijn persoonsbewijs stond. Toen kwamen er nog meer Duitsers, ze kwamen van De Skâns bij Eanjum en ze hadden niet zo'n goede reputatie. Ze ondervroegen me opnieuw, maar ik hield me aan de datum op het persoonsbewijs. Uiteindelijk zei een van de Eanjumers: "Laat die jongen toch gaan." Ze hebben er een tijdje over gepraat, toen kreeg ik een schop onder mijn kont en zei de Duitser: "Ferschwunde!" Ik voelde me diep vernederd door die schop onder mijn kont, maar gelukkig kon ik mezelf beheersen en liep ik naar huis. Het hele huis zat vol omdat Douwe was gearresteerd. Iedereen wilde weten wat er gebeurd was, maar ze waren natuurlijk heel blij dat Klaas en Kees het hadden overleefd en dat ik het er ook nog eens goed afgebracht had.

Op eigen benen
In 1949 zijn Klaske, die ook uit Moddergat kwam, maar van De Oere, en ik getrouwd. Ik heb heit altijd gezegd dat ik uit huis zou gaan als ik zou trouwen, maar mijn vader had nog steeds plannen voor mij. Hij zei op een dag: “Dat boerderijtje van Tjip en Afke komt vrij en ik heb de eerste koop. Er is 15 pm (15 m 2) land bij en je kunt het zo krijgen, en je speelt gelijk quitte, zonder schulden, als jullie dat willen.” Dat wilde ik absoluut niet, ik had andere plannen, dus ik zei: "Ga er dan zelf maar wonen, het is niets voor mij." "Weet je wel dat er elke zaterdagmiddag geld op tafel moet komen als je getrouwd bent," probeerde heit nog. Daar heb ik zelf voor gezorgd, want in de week dat we gingen trouwen, ging ik naar Durk Teitsma, een boer tussen Moddergat en Nes aan de Hege Wei, en ik vroeg hem of hij er nog een man bij kon hebben. Dat kon en toen had ik een baan. Ik kon wat centen lenen van een maat van mij en toen konden we een huisje kopen op de Kamp en zijn we samen begonnen. Ik betaalde de 1.500 gulden voor het huisje binnen een jaar terug aan mijn maat. Ik had namelijk een aandeel in een oorspronkelijk loonbedrijfje met Jabik Meinsma en Minne Eelkema. Wij drieën hadden een tractor en wat gereedschap gekocht maar ik deed het meeste werk als ik even bij heit op de boerderij gemist kon worden. Broer Klaas werkte immers ook al lang mee, die heeft trouwens de lagere school wel afgemaakt.

>>>>>>>>>>>> 

De eerste trekker
Ik heb niet lang voor Durk Teitsma gewerkt, omdat er vaak woorden waren over het geld, zodat ik op een ochtend zei dat ik met koffietijd wilde afrekenen. Teitsma weigerde eerst, als arbeider sprak je voor een jaar af met een boer, maar het ging toch door. Hij zei nog: "Wat ga je nu doen, Douwe, midden in het jaar?" “Daar red ik me wel mee,” zei ik en ik pakte thuis de motor en reed naar Rienks aan de Langgrousterwei (daar woont nu Wilman). Ik zei tegen hem: "Wat moet dat perceel bieten, daar?" Dat moest doorgedraaid worden en toen heb ik hem gezegd dat ik dat wilde aannemen. We spraken een prijs af en het was rond. Ik reed terug naar Moddergat en haalde mijn schoonvader op. Hij was al gestopt met werken, maar het pensioen was toen niet zo hoog. Daarom wilde hij wel wat geld bijverdienen. We reden met de motor terug naar Rienks en gingen in de bieten.
Toen we daarmee klaar waren, konden we ook de planten nog uitdunnen, maar daar zag ik het nut niet van in, want het was vreselijk vuil land, zoiets kon nooit uit, dus zei ik tegen Rienks dat ik naar Binne Viersen moest onder Eanjum. Dat was niet het geval, maar ik had daar wel een stuk land gezien dat onderhoud nodig had. Viersen wilde ons graag hebben, want zijn eigen mensen waren druk bezig met hooien en dergelijke. We hebben dat stuk bieten verwerkt, planten vrijgemaakt en onkruid gewied. Zo hadden we nog een aantal boeren en het was steeds aangenomen werk.

Een loonbedrijf in Nijtsjerk
Zo heb ik wat geld verdiend en het bedrijf overgekocht van Sjouke Dijkstra in Nijtsjerk. Dat moet in 1953 zijn geweest. Sjouke had een voermanderij-loonbedrijf op het Ald Tún 30 (nu Durk de Vries), maar hij wilde stoppen omdat hij het boerderijtje had overgekocht aan de Mûnewei, waar zijn zoon Harm Dijkstra nog steeds woont. Op dat boerderijtje boerde aanvankelijk een zekere Pieter Luinstra, die een boerderij in de Noordoostpolder toegewezen kreeg.
Het was eigenlijk een beetje een gok, want dat paard- en machinewerk was wat verlopen, ik zou nogal wat materiaal moeten aanschaffen, maar notaris Brons adviseerde ons om het toch te doen, tenminste "als je vrouw weet hoeveel dubbeltjes er in een gulden zitten". ". Ja, dat wist Klaske wel, ze heeft alleen lagere school gehad, maar ze kon zich prima redden met de boekhouding. De boekhouder deed haar het één en ander voor en verder heeft ze alles zelf geregeld, van het bestellen en betalen van leveranciers, het betalen van de jongens, het schrijven van rekeningen tot de belastingen. En daarnaast deed ze de huishouding, wij hadden dochter Hillie al, die was geboren in Moddergat.

In het begin bestond mijn gereedschap uit een tractor, wat greppelapparatuur, een maaimachine, een schudder en dat was het. In het begin deed ik het werk helemaal alleen, pas toen het begon te lopen, kreeg ik er personeel bij. Het gereedschap kon niet op het erf staan, daar was geen ruimte. Dat stond bij Rypke Blom op het erf. Blom woonde op Ald Tún 16 en op de plek waar nu de huizen nummers 12 en 14 staan was toen niets gebouwd en mijn materiaal mocht daar blijven staan. Ik deed landwerk voor Rypke en dan verrekenden we dat met de huur van de plek waar mijn materiaal stond. Nadat we het materiaal aan het eind van de herfst hadden schoongemaakt en nagekeken, brachten we het bij mem in de schuur in Moddergat. Daar bleef het de hele winter staan, totdat we het in het voorjaar weer nodig hadden.
Dat begon met het voorbereiden van het land. Er waren dagen dat we twee tractoren hadden die dag en nacht draaiden met een afwisselende chauffeur. Zelf heb ik vaak 's nachts doorgewerkt en kwam ik soms een week lang niet uit mijn kleren. Daarna begon het maaien en persen, maar het drukst waren we met het aardappel rooien. Ik heb het werk met vier mannen het hele jaar door kunnen doen (er hebben behoorlijk wat jonge mensen voor mij gewerkt: Pope Meinsma, Jentsje Weidenaar, Durk van der Veen, Klaas Poutsma, Klaas Wijnsma, Sietse en Melle Blom, Jetse Wiersma en zijn zonen en ga zo maar door), in de herfst had ik niet meer dan twee mannen die de gereedschappen controleerden en schoonmaakten, maar tijdens het aardappel-rooiseizoen had ik vaak 12 mannen in actie en dat over een periode van een week of zes, zeven lang.

De reden dat we dan zo druk waren, was omdat ik de eerste zakrooier in de hele regio had. Ik had hem gekocht bij Kruisinga uit Het Bildt. Hij zei dat Jan Meinsma hem naar mij had gestuurd. Meinsma wilde zelf mijn eerste klant worden. Toen kochten Nutte Cuperus (uit Moddergat) en ik samen die zakkenrooier. Na een jaar heb ik Nutte zijn deel overgekocht. Zo'n zakkenrooier was een enorme vooruitgang. Vroeger moest alles met de greep/riek gebeuren, na de oorlog kwamen er tractoren met lichters, maar het zoeken moest nog steeds op de knieën en dan bakje voor bakje. Toch bestond er in het begin nog enige twijfel onder de boeren: zouden de aardappelen niet blauw worden? Maar ja, als een grote boer als Jan Meinsma zijn aardappelen door Douwe Kuiper met de zakkenrooier liet rooien, dan moest het wel goed spul zijn. Zo had ik uiteindelijk drie zakrooiers en omdat er op elke rooier drie of vier man nodig waren, kon ik soms twaalf man aansturen. Ik had geen vaste regio, ik ging 'overal' heen tot aan De Wâlden, vooral met die rooiers.

 
Douwe Kuiper is niet zo groot, hij valt bijna weg bij deze grote tractor. Er zit nog geen beveiliging op deze tractor, dat is heel anders vandaag de dag.

In het begin kregen de boeren eenmaal per jaar een rekening van mij, later werd dat eens per halfjaar. Een enkele keer wilde een boer contant betalen, maar dat kon niet. Ik had geen tijd, want ik moest naar de volgende boer. Halbe Vogel wilde mij absoluut contant betalen. Ik wilde dat eerst niet aannemen, ik zei: "Ik weet nog niet eens wanneer ik weer thuis ben." "Hoezo," zei hij. Nou ja, misschien ga ik nog wel een nacht doorhalen. Als de mensen naar huis zijn, kan ik nog wel even doorgaan. Hij kon het niet begrijpen. Maar je moet je mensen toch elke zaterdag betalen, dus hoe doe je dat? Dat regelt de bank wel, vertelde ik hem, maar hij wilde mij per se betalen. Hij haalde een briefje van duizend gulden uit de lade van het kabinet en dat kreeg ik mee. Pas aan het eind van die week herinnerde ik mij het briefje van duizend dat ik in het bovenste borstzakje van mijn overall had gestoken: Klaske reageerde verbijsterd!
Als ik al krap bij kas zat, had ik altijd mijn vriend Anders Zwart. Het is al meerdere keren gebeurd dat Klaske bij thuiskomst zei: "Anders is hier geweest met 3000 gulden." Dan was ik even bij hem langs geweest en nadat ik mijn moeilijkheden had uitgelegd, vroeg Anders: "Hoeveel moet je hebben, Douwe?"
We hebben ongeveer vijf jaar op een krappe plek aan het Ald Tûn gezeten, voordat we meer ruimte kregen aan de Langgrousterwei...

Douwe Kuiper wil verder vertellen maar dat verhaal komt terug bij Autorijschool - Douwe Kuiper.

Op 28 juni 1914 klonken te Serajevo dodelijke schoten waarbij Frans Ferdinand van Habsburg door de Bosniër Gavrilo Princip werd doodgeschoten. Deze aanslag vormde de aanleiding tot allerlei oorlogsverklaringen: Oostenrijk aan Servië, Duitsland aan Rusland en op 3 augustus Duitsland aan Frankrijk. De Eerste Wereldoorlog was een feit. 

Dat is allemaal de ‘ver-van-mijn-bedshow’ zullen de bewoners van Noordoost-Fryslân gedacht hebben, maar daarmee kwamen ze bedrogen uit: de ‘Grote Oorlog’ zou, ondanks Nederlands neutraliteit, grote gevolgen hebben voor ons land in de vorm van voedsel- en kledingschaarste en grote stromen vluchtelingen.

Al op 4 augustus kwamen de eerste Belgische vluchtelingen de Nederlandse grens over, ze werden opgevangen bij particulieren in Limburg en Brabant. Toen de Duitsers op 6 en 7 oktober 1914 Antwerpen bombardeerden, kwam de vluchtelingenstroom pas echt op gang: op 10 oktober werd hun aantal al geschat op 1 miljoen! Na de ergste schermutselingen ging een aantal vluchtelingen weer terug naar Antwerpen en omgeving, maar gedurende de rest van de oorlog zouden er ongeveer 100.000 in ons land blijven. Het was duidelijk dat die over het hele land verspreid moesten worden, want in het zuiden waren ook onze soldaten ingekwartierd, die de neutraliteit van ons land moesten bewaken: dat betekende Belgische soldaten die over de grens kwamen, ontwapenen en in kampen onderbrengen, in totaal ongeveer 30.000.

Burgemeester Sijtsma werd door de Commissaris van de Koningin benaderd om op te geven hoeveel vluchtelingen in de gemeente Oostdongeradeel zouden kunnen worden ondergebracht. Hij schatte dat aantal op 178: in de bovenzalen van de zes dorpsherbergen 10 personen, in de leegstaande schoolgebouwen in Nijewier en Ljussens ook 10 personen, in de 12 consistoriekamers in de gemeente elk 6 en in de herbergen zelf nog eens 24 personen.

Op 14 oktober schrijft Nieuwsblad Dockum: 

‘Gistermiddag arriveerden te Metslawier een honderdtal vluchtelingen, die weldra over verschillende dorpen der gemeente zijn verdeeld. Heden waren sommigen hunner reeds behulpzaam bij het rooien van bieten of verrichten van andere werkzaamheden.’ 

De journalist schat de aantallen te hoog in, het zouden er 39 zijn, waarvan 24 naar Easternijtsjerk..

Op 21 oktober meldt de correspondent van Easternijtsjerk: 

‘Het grootste deel der in de gemeente Oostdongeradeel verblijvende Belgische vluchtelingen n.l. een dertigtal, is in ons dorp aangeland. Zij houden verblijf in de consistoriekamers der Ned. Herv. en der Geref. Gemeente. Een comité van ingezetenen zorgt voor de regeling.’

Een kort bericht waarachter een wereld van verdriet, spanning, organisatie enz. schuil gaat. Wat te denken van Joanna Geerts uit Antwerpen. Ze had wel haar vijf kinderen bij zich, maar waar haar man Leopold (sigarenmaker, maar nu soldaat) was, wist ze niet, zelfs niet of hij nog wel leefde. Deze onzekerheid was des te pijnlijk omdat zij in verwachting was en haar kind elk moment geboren kon worden. En de kleine Joannes Baptista werd inderdaad een week na aankomst in Easternijtsjerk geboren.

In de berichtgeving is steeds sprake van ‘consistoriekamers’ van de kerken, maar bedoeld zal zijn de ‘lokalen’ van de kerken, die (vaak) tevens als consistoriekamer werden gebruikt. Het kwam nu goed uit dat de kerken in Easternijtsjerk nog niet zo lang geleden lokalen hadden laten bouwen. Het lokaal van de Hervormde Gemeente was in 1911 in gebruik genomen en werd door 4 gezinnen met in totaal 17 personen ‘bewoond’. Het lokaal van de Gereformeerde Kerk was in 1910 gebouwd en werd door twee gezinnen met in totaal 7 personen bewoond.

Het ‘comité van ingezetenen’ bestond uit: Pieter J. Steenbeek, NH-predikant en voorzitter, Pieter Reiding, hoofd openbare school en penningmeester, boer Jacob Stiemsma, aardappelhandelaar Sijtze Blom en koopman in kunstmeststoffen Jacob Slagter. Penningmeester Reiding deed de inkopen, hij betaalde bijvoorbeeld f 10,50 voor 15 HL cokes aan de hervormde kerkvoogden. Ook betaalde hij de vluchtelingen f 0,35 per volwassene per dag uit en f 0,20 per kind. Een door de overheid vastgesteld bedrag. Zo kreeg Joanna Geerts eerst f 1,35 per dag en na de geboorte van zoon Joannes Baptiste f 1,55.

De eerste vluchtelingen vertrekken op 11 november 1914 weer richting hun vaderland, ze zijn een maand in de gemeente Oostdongeradeel opgevangen. Na enkele mindere berichten uit Antwerpen stokt de animo om terug te keren, maar na de jaarwisseling komt de stroom weer op gang. De correspondent van Easternijtsjerk schrijft op 27 februari 1915: 

‘Naar men uit goede bron verneemt, zijn de Belgische vluchtelingen, die in ons dorp vertoeven, een elftal nog, van plan dezer dagen naar hun vaderland terug te keeren. Zoodra de benoodigde papieren zijn gearriveerd en de reisgelegenheid er is, gaan ze vertrekken. De beste wenschen van onze dorpsgenooten zullen hen dan vergezellen.’

Uiteindelijk blijven twee gezinnen in Oostdongeradeel achter, zeker tot ver in 1916. Van problemen met vluchtelingen in Oostdongeradeel staat nergens iets beschreven. Het zijn ‘goede lieden’, die hoewel ze Vlaams spreken, goed te verstaan zijn. Volgens de berichten in de krant werken ze spoedig op het land of elders mee. Deze werkkrachten kwamen in die tijd goed van pas omdat veel inwoners opgeroepen waren ter Mobilisatie.

Het korte verblijf van de Belgische vluchtelingen, de meesten een maand, anderen wat langer, kan er de oorzaak van zijn dat van hen in Easternijtsjerk vrijwel niets meer bekend is, ook niet bij ouderen. Als deze ouderen het hebben over ‘de Belgen yn de earste Wrâldkriich’, hebben ze het niet over Belgische, maar over Franse vluchtelingen, een groep die groter was en later kwam.

De kerk bezit een orgel dat in 1813 gemaakt werd door de Leeuwarder orgelbouwer I.A. Hillebrandt. Dat valt althans op te maken uit een briefje dat bij de restauratie in 1970 gevonden is in een van de windladen:

" I.A. Hillebrandt gemaakt in Iaar 1813 Orgelmaker".

In een van de pijpen werd het volgende opschrift ontdekt:

"De 2. Februarij 1814 heeft Aaltje Eennes Rijpma de eerste Pijp in het nieuwe orgel geplaatst, oud 21 jaar".

In de boeken van de Kerkvoogdij wordt het orgel voor het eerst genoemd in 1825 als aan de orgelbouwers S. en J. van Dam te Leeuwarden f 42,- wordt betaald voor het maken van een bestek en tekeningen voor een orgel in 1820. Was het werk van Hillebrandt dermate slecht dat er een aantal jaren na de nieuwbouw al aan een ander orgel werd gedacht? In ieder geval gaat nieuwbouw niet door, maar wel moet er in 1830 groot onderhoud aan het orgel gepleegd worden waarbij orgelbouwer W. van Gruisen het klavier van de voorzijde naar de zijkant verplaatst en het orgel een tweede speelwerk krijgt (onderpositief).

Nadat in 1879 orgelmaker Hendorff nog aan het orgel werkt, is het een poosje stil rond het orgel. Waarschijnlijk daardoor aangespoord, besluiten de kerkvoogden in 1890 om het orgel wat te versieren. G.H. Mamer te Groningen krijgt de opdracht tot het maken van drie beelden van houtsnijwerk welke nog altijd boven op het orgel staan. De kosten hiervan bedragen f 40.-!

Bakker en Timmenga restaureerden in 1920 het orgel nog eens voor een bedrag van f 1325,- en de firma Spanjaard vernieuwde in 1948 enkele frontpijpen, voordat in 1970 een grootscheepse restauratie plaatsvond, een restauratie die geheel buiten de kerkvoogdijkas om gerealiseerd werd door een daartoe opgerichte commissie die allerlei activiteiten ontplooide om het een en ander financieel rond te krijgen. Bij de werkzaamheden in 1948 werd tevens een elektrische bediening aangebracht waardoor het werk van de ‘pûstertraper’ ook tot het verleden behoorde. De restauratie in 1970 werd uitgevoerd door de firma Bakker en Timmenga, waarbij de heer Lambert Erné uit Utrecht als adviseur optrad. Ook na deze restauratie bleef de kleur van het orgel wit, terwijl zeker is (en proefondervindelijk vastgesteld) dat de oude kleur wijnrood is geweest. De samenstelling van het orgel is als volgt:

Hoofdwerk:                           Onderwerk:

Prestant  8'                           Roerfluit  8'

Fluit doux  8'                         Prestant  8' (alleen in discant)

Viola da Gamba  8'               Speelfluit  4'

Holpijp  8'                              Fluit Travers  8' (discant)

Octaaf  4'                              Prestant  4'

Fluit d' Amour  4'                  Woudfuit  2'

Superoctaaf  2'

Trompet  8' (uit 1920)

Mixtuur  4-5 sterk

De 'Easternijtsjerkster' is meestal bescheiden, maar komt af en toe wel in het nieuws. Er zijn mogelijk vele artikelen en krantenknipsels in het dorp aanwezig. De eerste verzamelde berichten laten we hier zien.

1979, een klein stukje in de krant over de strenge winter van 1979 waar bakker van Dellen met behulp van loonbedrijven en gemeente brood haalt uit Anjum voor de inwoners van Easternijtsjerk.

1991, een artikel in Friesland Post over Ondernemend Oosternijkerk

1999, er werd toen  een Promotiefilm gemaakt van Easternijtsjerk. De kinderen op school gingen verschillende dorpsbewoners interviewen, de imker, de architect, de voetbaltrainer, de garagehouder en de leliekweker. Ze spraken mensen op de Expo  en kwamen meer te weten over de nieuwbouwplannen en de geschiedenis van de kerk. Vijfentwintig jaar later verschijnt dit filmpje opnieuw op Omrop Fryslân uitzending Het Dorp. Op 20 mei 1999 uitgezonden op Omrop Fryslân
https://weromrop.omropfryslan.nl/nl/uitzending/het-dorp-oosternijkerk

2003, Samen op Weg in Oosternijkerk: niet verloren, maar juist veel gewonnen. Artikelen verschijnen o.a. in het Friesch Dagblad, Centraal Weekblad en Geandewei. Een artikel geschreven n.a.v. vragen en interviews met betrokken gemeenteleden.

2011, foto en artikel Nieuwe Dockumer Courant dat ons dorpspaard Bella is overleden.

2020, onze kerk staat in de steigers.
Het is coronatijd met al zijn beperkingen. Maar er is recent beeld en geluid geinstalleerd en de voorzitter van de kerkenraad Annie Bremer vertelt hoe ze in coronatijd er kunnen zijn als kerk en dorp.

https://youtu.be/Q8vUhycw9Ec  2020 St Ceciliatsjerke RTVNOF

2023, Durk van der Veen ging als begin-twintiger twee keer ter walvisvaart. Hij is één van de weinigen die er nog over kan vertellen. Goos Bies publiceert zijn verhaal in de Leeuwarder Courant 28 aug.

2023, Reinder Tolsma historicus en schrijver uit Easternijtsjerk en Doede Douma brengen hun tweede boek uit Over Vluchtelingen in de Dongeradelen, er wordt nog gewerkt aan deel drie van de trilogie, Vluchtelingen in Dokkum.

2024, de krystkuier door het dorp op 22 december. Vele dorpsbewoners spelen het kerstverhaal op prachtige locaties in Easternijtsjerk. In groepen volgen we de lichtjes en pijlen.