Reinder Tolsma is in november 2014 'Op ‘e kofje' bij Douwe Kuiper.
Douwe woont al een tijdje in De Skûle in Mitselwier, op een prachtig plekje waar hij via de Stasjonsstrjitte uitkijkt op Café Veldzicht, maar omdat hij al 60 jaar in ons dorp woonde, kan hij nog steeds als een echte Nijtsjerkster worden beschouwd. Hij belde Reinder over iets anders, maar toen hij hem toch aan de telefoon had, vond ie het hoog tijd voor een kop koffie bij Douwe Kuiper in Mitselwier.
Pake Douwe Kuiper woonde in Peazens in de Hûnestege. Ik weet niet of die naam van pake's honden komt, maar pake deed al het werk met zijn honden, hij had er zeker vier stuks. Hij gebruikte ze voor zijn werk op het land, maar hij had ze ook voor de hondenkar met melkbussen, omdat hij ook melkrijder was bij de zuivelfabriek in Eanjum.
>>>>>>>>>>>>
Pake Wiebe Douwes Kuiper met de hondenkar onderweg
Beppe Hylkje had er nog een klein winkeltje bij waar ze petroleum, thee, koffie, stroop en zoal meer verkocht. Pake had een paar stukken land waarop hij wat verbouwde en hij molk een paar koeien. Er waren vijf kinderen, vier vrouwen en heit Wiebe Kuiper als enigste zoon. Vader had alleen de lagere school gevolgd, hij had graag willen leren, maar dat zat er voor hem niet in.
Toen heit in 1920 met Akke Siedsma trouwde, gingen ze in Foudgum wonen, waar vader vast arbeider werd bij boer Pieter Hiemstra. Ik werd in december 1923 geboren in het arbeidershuisje dat bij de boerderij hoorde, en ook mijn zusje werd daar geboren. Broer Klaas is geboren in Moddergat want pake liet heit weten dat Marten de Vries (iedereen kende hem veel beter als Marten Schoenmaker) een huis met schuur erbij wilde verhuren, er was ook nog wat land bij. Zo kwamen we op ‘e Kamp in Moddergat terecht, waar heit dat bedrijfje geleidelijk uitbreidde tot een 15 pondemaat en ongeveer vier koeien; daar kon men toen nog van leven.
Op mijn zesde jaar ging ik naar de gereformeerde school en ik kon er blijkbaar wat van, want ik moest nogal eens nablijven. Zo werd ik een keer opgesloten en ontsnapte via het toiletraam: eerst de klompen erdoor en daarna worstelde ik me met moeite door dat raam, ik was maar een behendig mannetje. Ik probeerde daarna om uit de buurt van hoofdmeester Zwart te blijven, want ik had best in de gaten dat het ontsnappen gevolgen kon hebben. En ja hoor, daar had je het al: hij hield mij na om 12 uur: strafregels schrijven. Nu was heit een man van: bij ons wordt er om twaalf uur ‘s middags warm gegeten en geen minuut later. Dus duurde het niet lang of daar kwam heit aan die tegen meester Zwart zei: "Meester, u mag met die jongen doen wat u wilt, maar bij ons wordt er om 12 uur warm gegeten, dat laten we niet koud worden!" en ik werd mee naar huis genomen en kreeg een pak slaag, want als ik op school iets verkeerd had gedaan, kreeg ik er thuis nog wat overheen!
Met negen jaar van school
In de slechte jaren dertig van de vorige eeuw kon heit zijn arbeider Durk Soepboer niet meer betalen. Ik hoor het heit nog zeggen: "Durk, je kunt nog één keer wat geld halen bij Akke, dat hebben we nog bij elkaar gezocht, maar het gaat niet meer, ik moet je ontslaan." Nu verbouwde heit niet alleen aardappelen, graan en bieten, zoals tegenwoordig vaak gebeurt, maar hij deed ook aan tuinieren en hij was daar heel handig in; hij verbouwde bloemkool, savooiekool, andijvie, sla, noem maar op. Zulke tuinbouw is intensief werk dus haalde hij mij van school af, ik moest meewerken op het land. Ik was toen 9 jaar oud en zat in de derde klas bij Meester Postma. Nu konden wij goed met schoolhoofd Zwart overweg, heit had land achter zijn huis en ze maakten nogal eens een praatje, maar schoolhoofd Zwart kwam naar heit en zei: "Wiebe, ik moet dit doorgeven, ik kan dit niet langer verantwoorden.” Heit zei: ‘Meester, u moet uw plicht doen’, en heit moest voor de rechtbank verschijnen. Toen hij thuiskwam, zei hij tegen mem: "Nu moeten we nog zuiniger doen, Akke, nog harder werken, ik heb 10 gulden boete gekregen." Het werd een zogenaamde 'minnelijke schikking', waarbij ze elke maand 1 gulden mochten betalen.
>>>>>>>>>>>>
Heit Wiebe Kuiper melkt in ko
De tijden waren zo slecht dat we de mooiste bloemkolen in de greppels gooiden: ze waren niks waard. Ik kan me nog goed herinneren dat de vrachtwagenchauffeur, die doordeweeks de groenten naar Dokkum bracht, op zaterdagmorgen bij heit kwam met de rekening: heit moest 35 cent of soms 75 cent bijbetalen, de vracht was duurder dan de groente van een hele week! Toen we het thuis wat breder kregen, mocht ik van heit weer naar school. Ik zou in de vijfde klas komen en Meester Zwart zei dat hij mij extra zou helpen. Ik had er helemaal geen zin in. Ik was gewend aan het leven buiten school, dus werd het niks. Ik liep te ver achter. Ik kwam elke dag met klachten thuis, dus mem zei uiteindelijk tegen heit: "Wiebe houd die jongen thuis, hij wordt daar nog gek!"
Het werk begon om half vijf 's ochtends met het melken van de vier koeien, later hadden we ook wel eens zes. Omdat ik zo jong was, kon ik nog niet eens de emmer met melk in de bus legen, dat was te zwaar. Daarom deed heit dit. Na het melken kregen we een kop thee en gingen daarna naar het land. Als het bloemkooltijd was, begonnen we om drie uur: we sneden de kolen die klaar waren en vouwden de bladeren van de andere kool eroverheen. De bloemkolen kwamen in een bak en werden naar het eind van ‘t land gesjouwd. Daar maakten wij ze klaar voor de verkoop. Toen ik wat ouder was, ging ik soms alleen melken, terwijl heit het werk met de bloemkool afmaakte.
Om negen uur kwamen we thuis voor koffie, dan nog eens naar het land en om twaalf uur warm eten. Drie uur 's middags was er thee en daarna begon het melken. De koeien liepen achter de dijk, zoals bijna alle koeien van de boeren in beide dorpen aan de zeedijk, ze werden daar ‘ynskaard’ (bijeengedreven), zo werd het genoemd. Een oppasser haalde de koeien als het melktijd was, maar onze koeien herkenden heit al van ver. Hij riep ze en dan kwamen ze meestal als eerste aangerend, omdat ze wisten dat ze een koekje kregen! Na het brood eten 's avonds, moest ik meteen naar bed, later werd dat natuurlijk wel anders.
>>>>>>>>>>>>
De vee omheining bij Peazens buitendijks
Toen ik ongeveer 14 jaar was, wilde ik een paard. Dat zou schelen in de vrachtkosten waar heit altijd over zeurde. Ik had het al een paar keer gezegd en mem viel me bij: "Wat zeg je ervan, Wiebe, dat Douwe een paard wil?" "Wij moeten dat paard wel betalen en onderhouden", zei heit. Uiteindelijk kwam het ervan en was het Jan Botma uit Eanjum, waar heit al het veevoer vandaan haalde, die ons een paard bezorgde. Het moet een vertrouwd dier zijn, zei Botma, want die jongen moet ermee omgaan. Dat klopte, want heit was geen paardenman. De timmerman bouwde een paardenstal achter de schuur en toen kon het beginnen. Later kochten we er nog een paard bij, die in de schuur stond. Met dat blauwe paardje reed ik met de groente naar Dokkum en dan had ik een hele groep fietsers achter aan de wagen hangen, allemaal schoolkinderen die zo gemakkelijk in Dokkum kwamen.
Veel vermaak was er in die tijd niet. Nou ja, de knapenvereniging, het vraagleren, de jongelingvereniging, dat was het wel zo'n beetje. Ik weet nog dat we met de JV een dagje met de bus op pad gingen en na de oorlog ben ik met de zangvereniging naar het concours in Leek geweest, weet ik nog. Eén keer per jaar kwam het paard voor de wagen met luchtdrukbanden, wij waren een van de eersten in het dorp die zo'n wagen hadden. Buurman Meindert Jansma, Douwe Jelles, heit en ik stapten erop en dan op naar Nes. Daar dronken we ons eerste slokje in de kroeg en vervolgden de tocht naar de kroeg in Wierum en zo ging het de hele middag door via Ternaard bij Pel, naar Holwert en in Dokkum dronken we ons laatste slokje. We hadden gezorgd voor een melker, dus het was niet vóór negen uur ’s avonds dat ik, als jongste van het stel, het paardje weer terugbracht naar de dijk. Voor ons was dat een hoogtijdag, zo één keer per jaar. Nu speelde een deel van mijn jeugd zich ook af in oorlogstijd, daar kwam het natuurlijk ook van.
>>>>>>>>>>>>
Douwe Kuiper als ruiter, op de achtergrond het ouderlijk huis
Oorlogstijd
Omdat ik in '23 geboren ben, was ik tijdens de oorlog 'meerderjarig' en had ik me moeten aanmelden bij de Arbeidsdienst, maar daar had ik geen zin in, dus moest ik onderduiken. Heit was een hele dag op zoek en vond toen een plek voor mij in Raard. Daar zat ik bij weduwvrouw Elgersma met drie kinderen, twee meisjes en een zoon, midden in de weilanden, ver van de bewoonde wereld, dat was een veilige plek. Daar moest ik om drie uur 's nachts beginnen met melken. Ik was onderduiker, maar moest wel mijn eigen kost verdienen. Ik ben er wel wat vreemd weg geraakt, ik geef toe dat ik op dat moment een driftig mannetje was, en zette met mijn koffer achterop op de fiets af naar Moddergat. Ik vertrouwde die koffer niet zo, hij zou te veel opvallen, dus ik heb hem bij een café in Dokkum afgegeven en ben daarna naar huis gefietst. Ze begrepen helemaal niet wat ik thuis moest doen, op zo'n geschikte plek in de veilige velden onder Raard en nu weer terug in Peazens-Moddergat waar de Duitsers altijd soldaten in de hervormde pastorie hadden. Ik kon niet thuis slapen, het was te gevaarlijk, dus sliep ik 's nachts in de bedstee van mijn buurman Marten Schoenmaker. Een toekomstige zwager heeft met een wigje de deuren zo mooi dichtgemaakt dat je ze alleen kon openen als je precies wist hoe je dat moest doen. Martens hulpje, Sjolle ‘Tryntsje, mocht natuurlijk niet weten dat ik daar 's nachts verbleef.
De Duitsers hebben in die tijd ook nog op heit geschoten. Dat moet tijdens de mei-staking van 1943 zijn geweest. Het was destijds verboden om met meer dan vijf personen samen te komen, maar er stonden heel veel Peazemers en Moddergatsters op de hoek met elkaar te praten toen er een auto met Duitse soldaten aankwam. Iedereen snelde een andere kant op, de jongemannen waren in een oogwenk tussen de huizen verdwenen, maar heit was al wat ouder, liep het veld in maar bleef enigszins in het zicht van de Duitsers. Ze draaiden een raam van de auto open, duwden de loop van een geweer erdoor en schoten op heit. De kogels vlogen door het riet vlak langs hem heen, maar hij werd gelukkig niet geraakt, zoiets heet 'door het oog van de naald gekropen'.
De Duitsers hebben zelfs mij te pakken gehad. Achter de dijk zaten broer Klaas en zijn vriend Kees van der Lei, zij waren ook ‘in de leeftijd'. We zagen twee Duitsers aan het begin van de dijk liggen, wachtend op hen tot ze terugkwamen. Dat leek ernstig, twee jonge bazen die op het punt stonden gearresteerd te worden. Ik zei tegen de anderen dat ik de Duitsers zou afleiden en rende die kant op. Ik riep "Doooe" naar die Duitsers. Ze keken om zich heen en kwamen toen achter mij aan. Ik rende door de straten en steegjes van Moddergat, maar die mannen waren samen en ik werd de pas afgesneden. Ze namen mij mee naar de hervormde pastorie en daar werd ik streng ondervraagd.
Nu had ik een vervalst identiteitsbewijs, maar dat was zo goed dat ze er niets mee konden. Dat persoonsbewijs was verzorgd door Dr. Ruinen van Ie. Later is hij nog doodgeschoten bij de Wâldwei in Dokkum. Die soldaten bleven maar vragen wanneer ik geboren was, maar ik hield me aan wat er op mijn persoonsbewijs stond. Toen kwamen er nog meer Duitsers, ze kwamen van De Skâns bij Eanjum en ze hadden niet zo'n goede reputatie. Ze ondervroegen me opnieuw, maar ik hield me aan de datum op het persoonsbewijs. Uiteindelijk zei een van de Eanjumers: "Laat die jongen toch gaan." Ze hebben er een tijdje over gepraat, toen kreeg ik een schop onder mijn kont en zei de Duitser: "Ferschwunde!" Ik voelde me diep vernederd door die schop onder mijn kont, maar gelukkig kon ik mezelf beheersen en liep ik naar huis. Het hele huis zat vol omdat Douwe was gearresteerd. Iedereen wilde weten wat er gebeurd was, maar ze waren natuurlijk heel blij dat Klaas en Kees het hadden overleefd en dat ik het er ook nog eens goed afgebracht had.
Op eigen benen
In 1949 zijn Klaske, die ook uit Moddergat kwam, maar van De Oere, en ik getrouwd. Ik heb heit altijd gezegd dat ik uit huis zou gaan als ik zou trouwen, maar mijn vader had nog steeds plannen voor mij. Hij zei op een dag: “Dat boerderijtje van Tjip en Afke komt vrij en ik heb de eerste koop. Er is 15 pm (15 m 2) land bij en je kunt het zo krijgen, en je speelt gelijk quitte, zonder schulden, als jullie dat willen.” Dat wilde ik absoluut niet, ik had andere plannen, dus ik zei: "Ga er dan zelf maar wonen, het is niets voor mij." "Weet je wel dat er elke zaterdagmiddag geld op tafel moet komen als je getrouwd bent," probeerde heit nog. Daar heb ik zelf voor gezorgd, want in de week dat we gingen trouwen, ging ik naar Durk Teitsma, een boer tussen Moddergat en Nes aan de Hege Wei, en ik vroeg hem of hij er nog een man bij kon hebben. Dat kon en toen had ik een baan. Ik kon wat centen lenen van een maat van mij en toen konden we een huisje kopen op de Kamp en zijn we samen begonnen. Ik betaalde de 1.500 gulden voor het huisje binnen een jaar terug aan mijn maat. Ik had namelijk een aandeel in een oorspronkelijk loonbedrijfje met Jabik Meinsma en Minne Eelkema. Wij drieën hadden een tractor en wat gereedschap gekocht maar ik deed het meeste werk als ik even bij heit op de boerderij gemist kon worden. Broer Klaas werkte immers ook al lang mee, die heeft trouwens de lagere school wel afgemaakt.
>>>>>>>>>>>>
De eerste trekker
Ik heb niet lang voor Durk Teitsma gewerkt, omdat er vaak woorden waren over het geld, zodat ik op een ochtend zei dat ik met koffietijd wilde afrekenen. Teitsma weigerde eerst, als arbeider sprak je voor een jaar af met een boer, maar het ging toch door. Hij zei nog: "Wat ga je nu doen, Douwe, midden in het jaar?" “Daar red ik me wel mee,” zei ik en ik pakte thuis de motor en reed naar Rienks aan de Langgrousterwei (daar woont nu Wilman). Ik zei tegen hem: "Wat moet dat perceel bieten, daar?" Dat moest doorgedraaid worden en toen heb ik hem gezegd dat ik dat wilde aannemen. We spraken een prijs af en het was rond. Ik reed terug naar Moddergat en haalde mijn schoonvader op. Hij was al gestopt met werken, maar het pensioen was toen niet zo hoog. Daarom wilde hij wel wat geld bijverdienen. We reden met de motor terug naar Rienks en gingen in de bieten.
Toen we daarmee klaar waren, konden we ook de planten nog uitdunnen, maar daar zag ik het nut niet van in, want het was vreselijk vuil land, zoiets kon nooit uit, dus zei ik tegen Rienks dat ik naar Binne Viersen moest onder Eanjum. Dat was niet het geval, maar ik had daar wel een stuk land gezien dat onderhoud nodig had. Viersen wilde ons graag hebben, want zijn eigen mensen waren druk bezig met hooien en dergelijke. We hebben dat stuk bieten verwerkt, planten vrijgemaakt en onkruid gewied. Zo hadden we nog een aantal boeren en het was steeds aangenomen werk.
Een loonbedrijf in Nijtsjerk
Zo heb ik wat geld verdiend en het bedrijf overgekocht van Sjouke Dijkstra in Nijtsjerk. Dat moet in 1953 zijn geweest. Sjouke had een voermanderij-loonbedrijf op het Ald Tún 30 (nu Durk de Vries), maar hij wilde stoppen omdat hij het boerderijtje had overgekocht aan de Mûnewei, waar zijn zoon Harm Dijkstra nog steeds woont. Op dat boerderijtje boerde aanvankelijk een zekere Pieter Luinstra, die een boerderij in de Noordoostpolder toegewezen kreeg.
Het was eigenlijk een beetje een gok, want dat paard- en machinewerk was wat verlopen, ik zou nogal wat materiaal moeten aanschaffen, maar notaris Brons adviseerde ons om het toch te doen, tenminste "als je vrouw weet hoeveel dubbeltjes er in een gulden zitten". ". Ja, dat wist Klaske wel, ze heeft alleen lagere school gehad, maar ze kon zich prima redden met de boekhouding. De boekhouder deed haar het één en ander voor en verder heeft ze alles zelf geregeld, van het bestellen en betalen van leveranciers, het betalen van de jongens, het schrijven van rekeningen tot de belastingen. En daarnaast deed ze de huishouding, wij hadden dochter Hillie al, die was geboren in Moddergat.
In het begin bestond mijn gereedschap uit een tractor, wat greppelapparatuur, een maaimachine, een schudder en dat was het. In het begin deed ik het werk helemaal alleen, pas toen het begon te lopen, kreeg ik er personeel bij. Het gereedschap kon niet op het erf staan, daar was geen ruimte. Dat stond bij Rypke Blom op het erf. Blom woonde op Ald Tún 16 en op de plek waar nu de huizen nummers 12 en 14 staan was toen niets gebouwd en mijn materiaal mocht daar blijven staan. Ik deed landwerk voor Rypke en dan verrekenden we dat met de huur van de plek waar mijn materiaal stond. Nadat we het materiaal aan het eind van de herfst hadden schoongemaakt en nagekeken, brachten we het bij mem in de schuur in Moddergat. Daar bleef het de hele winter staan, totdat we het in het voorjaar weer nodig hadden.
Dat begon met het voorbereiden van het land. Er waren dagen dat we twee tractoren hadden die dag en nacht draaiden met een afwisselende chauffeur. Zelf heb ik vaak 's nachts doorgewerkt en kwam ik soms een week lang niet uit mijn kleren. Daarna begon het maaien en persen, maar het drukst waren we met het aardappel rooien. Ik heb het werk met vier mannen het hele jaar door kunnen doen (er hebben behoorlijk wat jonge mensen voor mij gewerkt: Pope Meinsma, Jentsje Weidenaar, Durk van der Veen, Klaas Poutsma, Klaas Wijnsma, Sietse en Melle Blom, Jetse Wiersma en zijn zonen en ga zo maar door), in de herfst had ik niet meer dan twee mannen die de gereedschappen controleerden en schoonmaakten, maar tijdens het aardappel-rooiseizoen had ik vaak 12 mannen in actie en dat over een periode van een week of zes, zeven lang.
De reden dat we dan zo druk waren, was omdat ik de eerste zakrooier in de hele regio had. Ik had hem gekocht bij Kruisinga uit Het Bildt. Hij zei dat Jan Meinsma hem naar mij had gestuurd. Meinsma wilde zelf mijn eerste klant worden. Toen kochten Nutte Cuperus (uit Moddergat) en ik samen die zakkenrooier. Na een jaar heb ik Nutte zijn deel overgekocht. Zo'n zakkenrooier was een enorme vooruitgang. Vroeger moest alles met de greep/riek gebeuren, na de oorlog kwamen er tractoren met lichters, maar het zoeken moest nog steeds op de knieën en dan bakje voor bakje. Toch bestond er in het begin nog enige twijfel onder de boeren: zouden de aardappelen niet blauw worden? Maar ja, als een grote boer als Jan Meinsma zijn aardappelen door Douwe Kuiper met de zakkenrooier liet rooien, dan moest het wel goed spul zijn. Zo had ik uiteindelijk drie zakrooiers en omdat er op elke rooier drie of vier man nodig waren, kon ik soms twaalf man aansturen. Ik had geen vaste regio, ik ging 'overal' heen tot aan De Wâlden, vooral met die rooiers.
Douwe Kuiper is niet zo groot, hij valt bijna weg bij deze grote tractor. Er zit nog geen beveiliging op deze tractor, dat is heel anders vandaag de dag.
In het begin kregen de boeren eenmaal per jaar een rekening van mij, later werd dat eens per halfjaar. Een enkele keer wilde een boer contant betalen, maar dat kon niet. Ik had geen tijd, want ik moest naar de volgende boer. Halbe Vogel wilde mij absoluut contant betalen. Ik wilde dat eerst niet aannemen, ik zei: "Ik weet nog niet eens wanneer ik weer thuis ben." "Hoezo," zei hij. Nou ja, misschien ga ik nog wel een nacht doorhalen. Als de mensen naar huis zijn, kan ik nog wel even doorgaan. Hij kon het niet begrijpen. Maar je moet je mensen toch elke zaterdag betalen, dus hoe doe je dat? Dat regelt de bank wel, vertelde ik hem, maar hij wilde mij per se betalen. Hij haalde een briefje van duizend gulden uit de lade van het kabinet en dat kreeg ik mee. Pas aan het eind van die week herinnerde ik mij het briefje van duizend dat ik in het bovenste borstzakje van mijn overall had gestoken: Klaske reageerde verbijsterd!
Als ik al krap bij kas zat, had ik altijd mijn vriend Anders Zwart. Het is al meerdere keren gebeurd dat Klaske bij thuiskomst zei: "Anders is hier geweest met 3000 gulden." Dan was ik even bij hem langs geweest en nadat ik mijn moeilijkheden had uitgelegd, vroeg Anders: "Hoeveel moet je hebben, Douwe?"
We hebben ongeveer vijf jaar op een krappe plek aan het Ald Tûn gezeten, voordat we meer ruimte kregen aan de Langgrousterwei...
Douwe Kuiper wil verder vertellen maar dat verhaal komt terug bij Autorijschool - Douwe Kuiper.