Molen aan het Ald Tún?


Molen aan het Ald Tún?
©: RT, kadaster

In 1872 stichtte Kornelis Bruining aan de latere Mûnewei een molen in het dorp. Maar lang daarvoor waren er ook al plannen om een molen in Easternijtsjerk te bouwen. In 1867 probeerde Wilhelmus Groenman dat, maar nog eerder, in 1830, werd er al een poging ondernomen om een molen te stichten. Dat deed de uit Ferwert afkomstige Rintje Luitjens van der Meulen, ‘koffijschenker’ en zoon van Luitjen Jans van der Meulen die molenaar was op De Hoop in Holwert. Zijn aanvraag ziet er alsvolgt uit:

“…dat hy suppliant vroeger aan ééne rog- en pelmolen steeds werkzaam zijnde geweest, verlangt dit bedrijf weder aan te vangen en daartoe het voornemen heeft opgevat eene Rogge-, Pel- en Mout-wintmolen op te rigten en stichten te Oosternijkerk, grietenij Oostdongeradeel, provintie Vriesland, alwaar hij suppliant vermeent dat hij met grond kan verwachten dit bedrijf met vrucht weder te kunnen aanvangen.”

Hij vertelt verder dat hij al een toezegging heeft om een huis te mogen overnemen, eigendom van Mame Annes Hiemstra, dat staat aan de weg naar Nes “even buiten Oosternijkerk”. Hij meent dat deze locatie erg geschikt is om een molen te stichten:
“…als van het dorp op eene kleine afstand gelegen en daarom voor hetzelve niet schadelijk terwijl voor de drie bakkers en de brander aldaar woonagtig hetzelve mede alle gemak aanbiedt en geene der naastlegers eenig nadeel van een zodanige molen hebben te duchten.”
Die drie bakkers waren Evert Cornelis Bakker, Ype Jans Jousma en Bokke Meindersma, de jeneverbrander moet Wigger Douwes Heerma zijn (De Buorren 6).
Rintje van der Meulen zegt wel dat de naastliggers geen last zullen hebben van zijn molen, maar daar zijn die naastliggers het helemaal niet mee eens! Vandaag de dag moet men voor bouwplannen allerhande vergunningen hebben, vroeger was dat eigenlijk niet anders. Op 19 juni 1830 komen Jelle Jans de Haan, Wytse Pieters Grunstra en Yttje Wiegers de Boer (weduwe van Kornelis Reinders Hoekstra) op verzoek van de grietman van Oostdongeradeel bijeen om hun mening over de voorgenomen bouw van een molen te geven. De Haan en Grunstra hebben geen bezwaar:
“…aangezien zij de door hun bewoonde huizinge slechts voor een jaar hadden gehuurd en dat zij, als behorende tot de arbeidersklasse bij de zaak noch voordeel noch nadeel hadden te verwachten”. 
Later blijkt dat ze ook niet kunnen schrijven, maar een kruisje moeten zetten onder de akte. Dat ligt echter anders bij weduwe Hoekstra ‘Landbouwersche’. Zij zegt dat het meeste land dat zij moet bewerken in Westdongeradeel ligt en dat zij daarom geregeld langs de molen moet en dat 
“…dit plek gronds dadelijk is gelegen aan de algemene rijdweg van Nijkerk naar Nes en dat de weg, naast welke de dorpsopvaart loopt, aldaar niet breed is, en dat zij alzoo, aangezien de weinige uitgestrektheid van den grond niet toelaat om den molen op eenen genoegzamen afstand van den rijdweg opterigten, vreest van gedurig met hare paarden aan ongelukken te zullen zijn bloot gesteld”.  
Zij is dus faliekant tegen de bouw van de molen. De grietman is het met haar eens en komt met de volgende argumenten bij Gedeputeerde Staten van Fryslân:
-de lap grond is wel 46 meter breed, maar slechts 20 meter diep
-de weg is daar niet breed en ligt direct aan de dorpsvaart
-dit is ‘de hoofdweg’ van Nijkerk naar Nes
-het voordeel van de inwoners van Nijkerk telt ook niet want er zijn al molens in Nes en Ljussens “…welke beide slechts twintig minuten gaans van Nijkerk zijn verwijderd en de wegen tot die molens altijd kunnen worden gepasseerd”.
-de molenaars van Nes en Ljussens zullen zeker niet blij zijn met een derde molen, mogelijk is er te weinig werk voor drie molenaars, dat zal fraude in de hand werken (de belasting op het gemaal was er nog)
-waardoor de politieagenten geregeld moeten komen controleren en dat kost de toch al arme gemeente teveel aan onkosten, de gemeente heeft dus ook al geen voordeel bij een derde molen
Gedeputeerde Staten zet alles op een rijtje op 29 juli 1830 en komt tot de conclusie:
“…overwegende dat de plaats waarop meergedachten molen zoude worden opgerigt, voor de veiligheid der passagie, op geenen genoegzamen afstand van den Rijdweg van Nijkerk naar Nes is gelegen. Waarop gedelibereerd zijnde is geresolveerd: In den Requestrants verzoek te difficulturen, zooals daarin gedifficulteerd wordt bij dezen…”
Daarmee is beslist dat de bouw van de molen niet doorgaat en dat Rintje van der Meulen afziet van de aankoop van de woning van Hiemstra.

Waar had deze molen gebouwd moeten worden?
Er was in 1830 nog geen kadaster, al waren de tekeningen daarvoor wel klaar. Echter de naastliggers worden wel genoemd: weduwe Hoekstra ten zuiden, Jansma ten westen, Rypma ten noorden en de weg ten oosten. Op het kaartje zijn hun eigendommen terug te vinden:
1 = Rypma (Ald Tún 32)
2 = Rypma (Ald Tún 28)
6 =Mame Hiemstra (Ald Tún 24, huis is intussen afgebroken)
8 = weduwe Hoekstra (Ald Tún 16)
10-11-12 = Jansma (nummer 12 = Grienewei 8)

Daarmee wordt duidelijk dat de molen gebouwd had moeten worden op nummer 5 van de kaart. Op die plek staan nu de woningen Ald Tún 18, 20, 22 en 26. De bedoeling zal zijn geweest om de molen zover mogelijk van de weg af te situeren, dus op de plek waar later Ald Tún 22 gebouwd zou worden. In 2023 is de geheel verwaarloosde woning op die plek, waar een Duitse mevrouw in de zomer vaak vertoefde, afgebroken om plaats te maken voor een overkapping.
Het heeft daarna nog langer dan 40 jaar geduurd voor er echt een molen in Easternijtsjerk werd gebouwd.

Colofon

De Doarpsskille, november 2005

© Tekst: Erthee © Foto voorblad: RT, kadaster
Lês mear

Relatearre ynformaasje


OnderwerpenFoto’s