Nijs:


Utljochte finsters


In 1994 kon men op twee plaatsen in het dorp slagersproducten krijgen, maar er was geen slagerswinkel meer in gebruik in het hele dorp. Dat was de gedachte toen er een folder in de bus verscheen van een reizende slager en bij de slagerij aan De Buorren stond het bordje
“Te Koop”. Tijd voor Reinder Tolsma om koffie te gaan drinken bij Pytsje Holwerda-Torensma aan de Doktersfiif, immers zij woonde jarenlang in de slagerij. Hieronder zijn verhaal.


Als ik de fiets neerzet gaat de deur al open en in de keuken komt de geur van koffie mij al tegemoet. Het is duidelijk, Brand’e Pytsje is er klaar voor.
Pytsje is van oorsprong een Nessemer, geboren aan het pad naar Wie. Nu woont daar Germ Torensma (tantezegger). Er woont heel veel familie in de buurt want pake Geert Torensma kwam uit een groot gezin; Ruurd (de vader van Pytsje), Jan Pieter, Dirk, Tsjitske, Nynke, Gepke, Geartsje en Willemke. De Torensma’s van Nijtsjerk zijn mijn neven en Harm’s Renske, Pytsje Tilkema en Pytsje Weidenaar zijn nichten.
Het ouderlijk huis op Wie staat er niet meer, het is helemaal vernieuwd.
Vader was een kleine bouwboer / tuinder en dat betekende dat er voor de kinderen na schooltijd werk genoeg was. Pytsje ging tot haar 13e jaar naar school aan de Nijtsjerksterwei, net buiten Nes. Dat was een heel eind lopen vanaf Wie. Toen ze klein waren bleven ze over op school, later liepen ze ook tussen de middag naar huis, want dan moest er warm worden gegeten.
Ze aten thuis ’s morgens om 8-9 uur al warm eten, er zijn heel wat klompen versleten en als een klomp stuk was, durfden we dat bijna niet te zeggen want die waren duur genoeg en men had het niet breed. Pytsje zat nog in de 7e en 8e klas, maar doorleren was niet aan de orde. Ze moest naar de boer, bij Van der Kooi bussen schoonmaken (hij had 17-18 bussen) en bussen glad schuren op het boenrek, dat kostte veel tijd.

Pytsje ging ook wel op het land werken, naar een andere boer of thuis bij heit. Ze ging niet in de kost bij anderen, maar bleef thuis wonen. Men ging nooit ver weg; naar het ‘vraagleren’ of de meisjesclub, dat was alles.
Toen ze later een fiets kreeg gingen ze met Koninginnedag naar Dokkum, dat was een belevenis. Zo kwam Pytsje op Pinkstermaandag in Driezum, daar was een muziekconcours en daar kwam veel jong publiek.  Daar trof ik Brand Holwerda voor het eerst. Het werd slecht weer en we moesten schuilen voor de regen bij een boer op het erf. Brand was de zoon van slachter Tseard Holwerda, maar hij werkte bij de boer. Hij hielp zijn vader al jong met slachten. Trouwens zijn broers Pyt, Jaap en Jelle hadden ook wel slachtersbloed in zich, de laatste twee werden zelf ook slachter. Maar Brand kon de zaak niet overnemen want zijn vader woonde daar nog, er waren nog meer kinderen, hij kon nog niet stoppen met werken.

Brand en Pytsje zijn in 1943 getrouwd en woonden zes jaar in Nijtsjerk, drie jaar in een klein huisje achter de Openbare School (waar nu Langgrousterwei 8-10 gebouwd zijn) en drie jaar bij De Tille in een deel van het boerderijtje waar Eppie en Annie Weidenaar woonden.

Brand werkte weliswaar bij de boer, maar keek altijd om zich heen of er ergens een slachterij vrij kwam. In die tijd waren er in Peazens twee slachters: Sietse Groen en Evert Meinema. Deze laatste zijn vrouw werd wat ziekelijk en de dokter wilde dat zij stopten met de zaak.
Vanzelf had Brand wel zin in een overname, maar dat ging niet zomaar. Hij had immers geen diploma’s, was alleen naar de lagere school geweest en bij de boer. Ja, hij was wel naar een Middenstandscursus geweest in Nes, maar toen hij de eerste keer de meester vroeg “Hoeveel slagen er eigenlijk de eerste keer??”, bleek dat maar een enkeling het haalde, dus toen zei Brand “Dan sjogge jo dizze jonge hjir net wer!”
Brand was ook geen ‘leerder’. Daarom werd de toestemming een probleem, hij moest naar de Kamer van Koophandel in Leeuwarden, daar bleek dat ze niet zomaar een vergunning wilden geven. Gelukkig deed toen dokter Dekker een goed woordje voor hem en ook de keurmeesters vertrouwden het Brand wel toe. Ze hadden hem wel aan het werk gezien toen hij in Dokkum voor de distributie slachtte en bij zijn vader zagen ze hem ook regelmatig. Zo kreeg hij een vergunning, maar wel met één voorwaarde, hij mocht alleen maar in de gemeente Oostdongeradeel een slachterij hebben.

Toen moest er vanzelf ook nog geld komen en dat was voor een boerenarbeider niet eenvoudig. Sparen kon in die tijd haast niet, men had het elke dag nodig.
De ongeveer vierduizend gulden voor de slachterij in Peazens kon Brand lenen van een particulier en gelukkig konden ze daarna altijd aan hun verplichtingen voldoen. Ruim hadden ze het niet, een klantenkring moest opgebouwd worden. En naast de slachters in Peazens was Willem van der Meulen er nog van Nes die ook slachtersproducten aan de man bracht. Daarom deed Brand ook nog wel wat dingen ernaast, zoals schapen scheren achter de dijk of hooien en tarwe snijden met de sikkel, bij de boer. Hij was immers ervaren.

Zo woonden ze zes jaar in Peazens, wat goed beviel, maar het huis werd oud en vroeg om onderhoud (de slachterij was ondertussen afgebroken).
Brand had nog altijd veel contacten in Nijtsjerk, want hij slachtte met zijn vader één koe, want ieder een koe dan hadden ze teveel vlees om in een week te verkopen. De ene keer slachtte men in Nijtsjerk en de andere keer in Peazens.
Toen Brand een keer in Nijtsjerk kwam, maakte hij een praatje met Eibert slachter (Egbert de Vries), de tweede slachter in Nijtsjerk. Hij woonde in de slagerij aan De Buorren, die nu leeg stond. Eibert wilde eigenlijk wel stoppen, hij had al eerder een huis gekocht en had dus al een woonadres. Wij hebben er heel wat over gepraat, want de koopprijs van de Nijtsjerkster slachterij lag bijna twee, drie keer zo hoog als die van Peazens.
Nu hadden we de bank dichtbij, want die werd ook in 1955 gebouwd, het jaar dat wij terug kwamen in Nijtsjerk.

Brand zijn vader is met zijn zaak gestopt en toen was er nog maar één slachter meer in het dorp. Die slachterij van Brand zijn vader was op de plaats waar nu Taede Dijkstra ( en in 2024 weduwe Postmus) woont, aan het begin van de Ropsterwei. Het was een heel lang pand en de slachterij was in de hokken achter het huis en als er klanten kwamen dan moesten die in het kleine winkeltje aan de zijkant en de slachter moest een heel eind lopen vanuit huis om daar te komen. Het was echt een ouderwetse boel, maar zo was dat toen en men wist niet beter.

Zo waren wij, 23 jaar lang (van 1955-1978) de enige slachterij hier. De vaste klanten in Peazens konden we aanhouden want Brand ging vrijdags voor dag en dauw van bed, maakte allerlei bestellingen klaar en bracht deze op een grote transportfiets in Peazens rond. Later heeft Alberdina Sijtsma voor ons in Peazens bezorgd, eerst op het brommertje, later met het autootje. Jaren aaneen deed ze dat, dat moest ook wel, want als Brand in Peazens was, moest ik de winkel regelen. Dat deed ik wel vaker, maar dan kon ik hem niks vragen. Toen het drukker werd moesten we wel samen de klanten bedienen. Zo leerde ik gestaag alle winkelwerkzaamheden. In het begin deed Brand het vlees en ik de vleeswaren, later leerde ik mij het andere werk ook aan en kon ik me prima redden. Nu was de winkel in beginsel zo klein dat we amper samen konden bedienen: een deur (aan de kant van Kingma, de oostkant), een raam en het toonbankje ertussen. Als er twee, drie klanten stonden dan dacht de volgende klant die voorbij ging “wat is het hier druk, ik ga maar verder”.
Als de deur open ging en het waaide wat, dan vlogen ‘de tientjes’ bijna van de toonbank, zo kon het niet langer.

Daarom werd in 1956 de winkel al verbouwd. Een kamertje en een alkoof werden bij de winkel getrokken en zo ontstond er een ruime winkel.

Voor het raam was een ‘hang’ en als er een koe geslacht was kwamen twee achterbouten hier aan te hangen met een half varken er tussenin of wat longstukken, een prachtig gezicht. ‘s Avonds stond er ook nog een lichtje op gericht. In 1966 kregen we een nieuwe toonbank en toen is de hang er weggehaald.

Het slachten kon Brand niet alleen doen, daar moest hulp bij komen, vooral voor het omhoog takelen van de koe. Brand zijn vader hielp wel, Eibert de Vries wel, maar ook zijn broer Pyt Holwerda kwam regelmatig helpen. Vooral bij noodslachting. Je kon Pyt bij wijze van spreken midden in de nacht wel wakker maken en dan kwam hij.

Bij een noodslachting ging Eibert de Vries met de bel het dorp door en riep: “Vanmiddag drie uur noodslachting bij Brand Holwerda. Zegt het voort, zegt het voort”. Ik hoor het hem nog zeggen.
Zo’n koe moest worden geslacht aan de Reidswâl met keurmeesters erbij. Werd de koe goedgekeurd dan kreeg je hem thuis en dan stonden de mensen al heel vroeg voor de winkel. Degene die niet zo vaak in de winkel kwam, stond meestal vooraan, want dan was het vlees natuurlijk goedkoper.
Of dat voor de slachter nu zo goed was, kan ik niet zeggen, want daarna hoefden de mensen een hele tijd geen vlees meer!

Brand kocht de koeien meestal bij vee-kooplui zoals Anders Wijbenga uit Niawier, Johannes en Jelle Holwerda en Ate Feenstra maar ook wel van boer Anema van Nes. Dat was natuurlijk een zaak van ‘handjeklap’ en kijken of ze met de prijs wat bij elkaar konden komen. Ik hoor het Ate nog zeggen “dat beleef jij niet dat je het voor die prijs krijgt”, maar ze gingen wel zo lang door tot de koop gesloten was.
Het was niet gemakkelijk een koe te schatten.

Stel dat Brand bedacht dat de koe 600 pond zou wegen, maar dat maandags na het slachten bleek dat het maar 550 pond was, dan maakte dat nogal verschil in de verdienste. Ik kwam bij het wegen graag even om het hoekje kijken en dan zei ik: “Zit er ook een bloesje aan,” dat was natuurlijk gekkigheid, maar het geslachte gewicht was voor ons wel van groot belang.


Brand is ook wel met een koe door het dorp geweest, meestal met Sinterklaas. De mensen mochten dan het geslachte gewicht raden en degene die er het dichts bij zat kon een rollade winnen. Sommige mensen zaten er wel honderd pond naast.


In de beginjaren werd ook wel ‘huisgeslacht’. Dan bracht een boer een varken bij ons, Brand slachtte deze en het varken werd gezouten en dan kregen de mensen de rauwe ham (skinke) en spekranden weer thuis die ze vervolgens in de schoorsteen hingen om te roken en in de spekkast werd opgeborgen. Dat spek was heerlijk, iets aparts.

Rond kerst was het natuurlijk razend druk. In die tijd was het al gewenst dat een baas zijn werkers een kerstpakket gaf en daar zat vaak een rollade bij. Dan kwam Pyt meestal helpen. Het was een keer zo koud dat de bloemen op de ramen stonden en dat wij vanwege de koude handen het niet meer uithielden in de slachterij. Ik moet zeggen dat Brand eigenlijk nooit koude handen had, maar ik wel hoor. De rest van de rollades hebben we toen maar in het keukentje klaar gemaakt, daar was tenminste nog een kacheltje aan.
Die rollades was een heel gedoe om uit te zoeken wie een varkensrollade wilde, wie een koe en wie een half-om-half. Wanneer we voor Peazens, Nijtsjerk en De Skûle in Metslawier (de slachters van Nijewier, Moarre en Brand hadden om de maand daar de leveranties) en soms ook nog de vleesprijzen voor het kaarten, dan was dat een heel gedoe waar we ’s avonds vroeg al aan begonnen.


Toen Boate, zijn oomzegger, van school ging, hij had op de ambachtsschool voor timmerman geleerd, had hij ook wel zin om slachter te worden, hij had het slachtersbloed ook in zich. Dus zo werd hij slachtersknecht bij ons. Hij ging toen nog één dag per week naar Leeuwarden om te leren en dan kreeg hij Brand zijn auto mee. Met deze auto begon hij ook te venten in Peazens en zo ging dat tot aan zijn diensttijd. Toen hij uit dienst kwam wilde hij wel wat anders en werd hij ook te duur voor ons, zo ging Boate bij andere slachters aan het werk en was Brand weer alleen.

Hij slachtte toen zelf niet meer maar ging naar de Feenstra’s in Dokkum, zocht daar een koe uit en kreeg deze kant en klaar geslacht thuis.
Prijzen van vlees weet ik niet meer zo goed, maar in de Peazemer tijd kostte een pond vlees f 2,80, dat weet ik nog, want op een keer kwam de slachter van Nes bij ons die zei dat er eigenlijk een dubbeltje bij het vlees op moest, dat werd f 2,90 en de mensen klaagden dat het zo duur werd. Een rol pakpapier kostte toen f 85,00 en je kon amper bedenken hoe snel zo’n rol op was. Vandaag de dag wordt het papier meegewogen, maar dat was toen niet zo, die kosten waren voor ons.

Door de week lieten de mensen de boodschappen meestal opschrijven. Vrijdagsavonds maakte ik dan de rekeningen klaar en zaterdags haalden de mensen nog weleens wat en dan op papiertjes de bedragen optellen (ook wel drie keer, want je wilde geen fout maken). Nu gaat alles elektronisch en wordt alles tot op de cent uitgerekend. Pas later kregen wij een kassa.
Met het gewicht ging het net zo. Was het vlees een half onsje te zwaar, dan kon je het er maar afsnijden, want ze hadden een pond vlees besteld. Dat halve onsje belandde dan bij het gehakt en dat was natuurlijk goedkoper, zo had je daar weer verlies van.


In 1978 heeft Boate de slachterij van ons over gekocht. Wij zijn toen naar de Langgrousterwei 38 verhuisd, die huizen waren net klaar. Jammergenoeg hebben we daar samen maar twee jaar gewoond want Brand stierf al in 1980, na een lange ziekte.
Hoewel hij wist dat hij dat niet zou overleven, hield hij altijd de moed erin, hij kon het aanvaarden. Dat maakte het voor mij gemakkelijker. Hij had altijd een vrolijke aard, zelfs in moeilijke tijden kon hij dat volhouden.

Sinds vier jaar woon ik nu aan de Doktersfiif, dat andere huis werd te groot met drie slaapkamers. Het is hier behendiger, de slaapkamer is beneden en ik red het zo prima.

Dan komen de foto’s op tafel die hier een plekje kregen bij het verhaal.

Terwijl ik naar huis fiets, bedenk ik hoe het is afgelopen met de slachterij. Boate Holwerda, hij kon dezelfde gevelsteen aan de muur houden met “B. Holwerda, slagerij”, heeft niet zo lang in de zaak gezeten. Schreiber nam de zaak toen over en zette een Haaksma in de slachterij. Durk Hansma kwam na hem en goed twee jaar geleden kwam Willem Ypma aan beurt. Deze zomer ging de winkel dicht en kwam er een bordje “Te Koop” op het raam. Dat briefje is er nu af, maar ik denk niet dat er weer een slager op deze plaats zal komen.

Op ‘kofje by, 1994 september 
(omgezet naar Nederlands Annie Bremer dec 2024) 



Gereformeerde Pastorie, 1932.
De in 1890 opgerichte Gereformeerde Kerk te Oosternijkerk had van 1894 tot 1920 een pastorie op een achterafplaats aan het Lykpaad. Dat voormalige doktershuis was erg aan onderhoud toe waarvoor grote kosten gemaakt zouden moeten worden.


Daarom werd besloten om deze woning, op een veel betere stand, aan te kopen. Dit huis is in 1910 gebouwd voor boer Bearn Idses Heeringa, bewoner van de boerderij er tegenover. Hij heeft er eerst ook gewoond, maar ging in 1920 terug naar de boerderij aan de overkant van de weg.

Dat was de kans voor de gereformeerde dominee om een plaatsje wat meer op stand te verkrijgen. Na een ingewikkelde woningruilsituatie werd een en ander geregeld: Bearn Heeringa ging naar de boerderij terug, huurboer Sevenster ging van de boerderij naar de voormalige pastorie aan It Lykpaad en dominee Hantje van Dijk betrok Mûnewei 2, de nieuwe gereformeerde pastorie!


Dat was in 1920 en tot 1999 is het huis steeds in gebruik geweest als pastorie. Na het ontstaan van de Protestantse Gemeente Oosternijkerk is een nieuwe pastorie gebouwd en werd de oude pastorie door opeenvolgende bewoners voor verval bewaard.

Gereformeerde pastorie, 1934.
Hierbij nog iets specifieker informatie.
Dit huis, destijds fraai gelegen aan het begin van het dorp op het kruispunt Boate’ Hoeke, is in 1910 gebouwd voor Bearn Idses Heeringa. Deze was boer op de boerderij aan de andere kant van de Boate’ Hoeke, adres De Buorren 2. Hij was nog maar 37 jaar oud maar vast van plan om te gaan rentenieren, hij stortte zich in allerlei maatschappelijke functies als het raadslidmaatschap tussen 1909 en 1941, wethouder en loco-burgemeester, en verhuurde de boerderij aan Sibe Sevenster.


In 1919 komt hij op zijn besluit terug en zegt Sevenster de huur op. Dominee Van Dijk krijgt er lucht van en weet kerkenraad en gereformeerde gemeente ervan te overtuigen om dit huis aan te kopen als pastorie. Deze locatie heeft dan ook meer status dan de door hem bewoonde oude pastorie aan It Lykpaad, in 1863 gebouwd. 
Er moet f 9000,- voor worden betaald terwijl de oude pastorie door Sevenster wordt aangekocht voor f 7375, de leden van de gemeente moeten dus samen nog f 1625,- ophoesten, een heel bedrag in 1920.
Daarna volgt een driedubbele verhuizing: dominee Van Dijk betrekt de nieuwe pastorie, Heeringa gaat terug naar zijn boerderij en Sevenster komt in de oude pastorie aan It Lykpaad terecht.