Bakkers van De Buorren 3


Bakkers van De Buorren 3
©: RT, 2004

De eerste bakker die op deze plaats bekend is, was Sybe Ages Visser. Hij komt voor het eerst voor in 1817, wanneer hij brood aan de diakenen levert. Een aantal jaren is hij vaste leverancier, maar in 1827 is dat ineens voorbij. Mogelijk dat hij geen “brood” meer zag in het bakkersvak, want wanneer hij in 1831 komt te overlijden, staat hij te boek als “wijlen kastelein te Wierum”.
In datzelfde jaar 1831 verkoopt zijn weduwe de bakkerij voor ꬵ 1500,- aan de weduwe van Jacob Eelkes Holwerda, buren van de bakkerij. Dat is wel wat vreemd omdat de bakkerij sinds 1827 overgenomen was door Bokke Ernstes Meindersma. Hij heeft het bedrijf waarschijnlijk gehuurd van Sybe Ages Visser en was blijkbaar niet in staat om de boel over te kopen.

Toch komt de bakkerij in 1832 wel in handen van de familie als Bokke Jentjes Meindersma de nieuwe eigenaar wordt.
De Meindersma’s vormen een echte bakkersfamilie. Bokke Ernstes kwam van Peazens, waar de familie een bakkerij had. Zijn vrouw was Ynskje Wiggers Meindersma, dochter van een Wigger Ernstes Meindersma, bakker in Eanjum. Ook in Ie hadden Meindersma’s een bakkerij en ook de molen van Ie hoorde bij hun bezit. Niet eerder dan in 1839 kan Bokke Ernstes zelf eigenaar worden van de bakkerij.
In 1845 doet hij een aanvraag om brood te maken van onbelaste tarwe. Dat te bakken brood was bedoeld als veevoer voor zijn eigen vee, maar ook van anderen had hij verzoekjes gekregen.
Zoiets was ook te zien bij andere bakkers. De belasting “it gemaal” was nogal zwaar voor de bakkers en ze wilden er graag onderuit. Maar de gemeente gebruikte de belasting om haar inkomsten te verhogen. Zo werd in 1806 de belasting voor een “Roggebrood, weegende elf ponden” weer verhoogd met zes penningen “ter bestrijding van de Districts- en Dorpsbehoeften”. Een “grauwe weiten Bolle” een groot tarwebrood, moest weer twee penningen meer opleveren. De bakkers konden het wel weer op hun klanten verhalen, maar daardoor werden de lasten voor de gewone man ook weer hoger. 
De gemeenten hielden er goed de hand aan want

>>“wij verbieden bij deezen wel expres alle invoer van Roggenbrood en grauwe weiten Bollen uit andere Districten of Steden, binnen dit District, tenzij bij de invoer geblijke dat voorgeschreven belastings van zes penningen op ieder Roggebrood en twee penningen op ieder grauwe weiten Bolle, bij de gaarder van zodanig dorp  als waarna het Brood en Bolle vervoerd zal worden, is aangegeven en betaald”.

Alles moest goed bijgehouden worden:  

>>“wij gelasten de dorpsregters, executeur en verdere  Districtsbedienden, hierop nauwkeurig te letten”. 

In deze tijd, nu grenzen in bijna heel Europa open zijn, kunnen we ons haast niet voorstellen dat brood afkomstig van Dokkum of Wierum en naar Mitselwier of Easternijtsjerk wordt gebracht als “invoer” beschouwd  zou worden.
Toch was het menens want in 1812 stuurt de burgemeester van Mitselwier een brief naar de hoogste instantie in Friesland “De Rijksbaron Ridder van het Legioen van Eer, Prefekt van het Departement Vriesland” met de vraag of hij zijn autoriteit wil gebruiken om de broodverkopers uit de stad Dokkum te keren.
>>


>>Brief burgemeester aan de Rijksbaron  


Zo deed maar weer eens blijken dat er niets nieuws onder de zon is want ook toen deden de mensen uit dorpen hun inkopen bij de zakenlui in de stad!
Bokke Ernstes Meindersma had zelf drie broodverkopers in dienst: Everhardus Wilman, Ruurd Y. Cupery en Lieuwe A. Faber.

In 1859 heeft zoon Ernst Bokkes de bakkerij van zijn vader overgenomen, ook al wordt hij pas in 1876 zelf eigenaar genoemd. Hij heeft zolang de zaak van zijn vader gehuurd. Als Ynskje Meindersma in 1879 komt te overlijden krijgen we inzicht in wat er allemaal in de bakkerij aanwezig was.
Zomaar wat posten hieruit:
een kamer-orgel ꬵ 30,-
een lessenaar met Bijbel ꬵ 15,-
glasgordijnen en schilderijen ꬵ 3,50
een kinderwagen ꬵ 2,50
een partij hooi ꬵ 60,-
een partij turf ꬵ 15,-
een breed gouden oorijzer ꬵ 166,25
een gouden horologie ꬵ 40,70
De hele inventaris van de bakkerij bestaat uit: 8 bussen, 7 houten dozen, trompen en kruiken, koperen schalen met dito evenaar en gewichten, tinnen en houten maten, een oliebak en dito maten, een meelkist, een hoekspinde, een lamp, siroopgieter en vogelkooi, meeltroggen, een mengtrog, hoekspinde, schalen en gewichten, een koperen doofketel, raamtjes en boffertpannen, schotels, loeten, bus en lijmpot, vaatjes, schup en pannen, een koolbak, ketting en rommel, 8 koperen platen, een zeef en een lange houten plank, 33 borden, 2 bolkorven en een juk, een builmolen, een evenaar met schalen en gewigten, graanmaten, schoppen en vegers, 15 meelzakken, een vijzel, een koperen handvat, meelschop en roeden, een koperen bak-aker (put-emmer).

           

Ook van bakker Meindersma moet gezegd worden dat hij veel schulden had uitstaan: bijna ꬵ 3000,- had hij geleend van notaris Feenstra van Mitselwier. Het ligt voor de hand dat hij dat geld nodig had om zijn broers en zusters uit te kopen bij de scheiding van de erfenis van zijn vader. Vreemd is dat hij “rentenier” genoemd wordt (hij is dan nog maar 46 jaar) en dat één van de posten die hij nog kan beuren is “Van Albert Hogendorp, vroeger bakker te Nijkerk, thans zonder beroep te Groningen, wegens huur van de bakkerij cum annexis, ꬵ 300,-. Het doet dan blijken dat Ernst Bokkes nog wel onder hetzelfde dak woont maar dat hij de bakkerij heeft verhuurd. Hij zelf houdt zich bezig met de boerderij, al kan dat niet veel geweest zijn, want de akte geeft aan “rentenier zonder beroep”.
Dan breekt er een vreemde tijd aan voor de bakkerijen. Het is in de tachtiger jaren van de vorige eeuw toch al geen fleurige tijd, veel boeren kunnen het niet meer bolwerken, boerenarbeiders raken hun werk kwijt en veel mensen zoeken een uitkomst in emigratie, maar voor de huurbakkerij van Meindersma is het wel heel ernstig.
Een paar cijfers:
Mei 1877 - mei 1878 Klaas Jan Boersma   - huurder
Mei 1878 – mei 1879 Albert J. Hogendorp  -     “
Mei 1879 – mei 1880 Dirk Kroese               -     “
Mei 1880 – mei 1881 Siebe van Hout         -     “
Mei 1882 – mei 1883 Jurjen Jeltema          -     “
Mei 1883 – mei 1885 Klaas Eng. Carsjens -     “
Mei 1885 – mei 1887 Hendrik Jutte            -     “

Dat zijn er in tien jaar tijd zeven verschillende bakkers die proberen te overleven in de bakkerij van Meindersma, want overleven was het voor hen. De huur werd wel voor een jaar vastgelegd, maar als het goed ging zou de huur verlengd kunnen worden. Dat het bij de meeste bakkers bij één jaar bleef, wijst op een (te) hoge huur.
Albert Hogendorp moest, volgens de akte , ꬵ 300,- in het jaar geven.
Bekend is dat Dirk Kroese ꬵ 199,- moest betalen, maar volgens  een advertentie uit 1879 werd in dat jaar “de zeer geringe som van ꬵ 182,- jaars” geboden.
De bakkers moesten dus ook nog inschrijven, wie het hoogste bood, werd huurder. Dirk Kroese heeft dus nog ꬵ 17,- meer geboden om een jaar bakker te kunnen zijn, maar heeft ingezien dat het onmogelijk was om er ook nog wat aan te verdienen. Voor Albert Hogendorp en Hendrik Jutte liep het minder goed af: zij gingen failliet en moesten “boelguod hâlde”.

>>Foto faillissementen Jutte in 1887 en Hoogendorp in 1879 
>>


Twee faillissementen in acht jaar tijd. Ook van Grietje Ypes Kingma, weduwe van bakker Gerrit Foppes Dijkstra komt een oproep voor schuldeisers in de krant die, voor zover het bedrag van het de nalatenschap het toelaat, haar schulden kan innen. Ook deze bakker moet het dus niet gemakkelijk hebben gehad en dat wijst op de slechte tijd, ook voor bakkers. Toch houdt rentenier Ernst Bokkes vol want hij moet immers ook  “troch de tiid”.

Steeds weer komen er advertenties in de krant en steeds weer komen er bakkers op af, die denken dat zij het wel kunnen redden. In 1892 is zoon Wigger Ernstes zover dat hij vaders bakkerij over kan nemen (of wil, want Wigger is niet eigenaar maar ook gewoon huurder). Het ligt voor de hand dat hij het bakkersvak bij zijn vader heeft geleerd en dat hij bij andere bakkers zijn studie heeft afgemaakt. Hij komt in ieder geval van Lichtaard naar Nijtsjerk. Vooraf heeft er al een advertentie in de krant gestaan voor een bakkersknecht.

>>Foto’s Er wordt gevraagd Bakkersknecht op 12 mei en 12 november 

Wigger Ernstes Meindersma zal niet lang in deze familie bakkerij blijven. Het bevolkingsregister noemt hem “bakker en landbouwer” en dat wijst er al wat op dat hij zich wellicht meer tot het boerenwerk voelt aangetrokken. In ieder geval verhuurt zijn vader de bakkerij in 1900 aan Eeltsje Dijkstra, nadat eerst was getracht de boel te verkopen. Eeltsje moest elk jaar ꬵ 140,- opbrengen, maar het leek hem beter af te gaan dat zijn voorgangers want in 1902 is hij in staat om de bakkerij over te nemen. Hij moet meer dan ꬵ 1687,- betaald hebben, want dat wordt volgens een advertentie eerst al geboden.

>>  1902 Verkoping Bakkerij te Nijkerk

We zijn intussen in 1903 beland als Sjoerd Hartmans Sipma, geboren in Nes maar afkomstig van Ferwert, de bakkerij van Eeltsje Dijkstra overneemt. Sipma was wel wat bekend in Nijtsjerk want in 1899 was hij bakkersknecht bij bakker Koopmans aan de Foeke Sjoerdsstrjitte. Sipma kreeg een goede naam als bakker in ons dorp, men zou kunnen zeggen dat hij dé bakker was. Hij bakte niet alleen brood en roggebrood, maar begon ook al met gebak. Hij heeft meerdere bakkersknechten gehad: Rinse Zijlstra, Hette Dijkstra, Eeltje Jansma, Kornelis van der Ploeg, Hidde Walsma, Folkert Tijtsma, Rense Brouwer, Piebe de Swart en Jelte van der Hoek bijvoorbeeld. Het is best mogelijk dat een aantal namen nog wel bekend zijn. Meestal bleven ze maar een jaar en dan kwam weer een ander: het zal voor sommigen ook een leertijd geweest zijn, nodig om later zelf in een bakkerij te kunnen beginnen.

>>Foto 25 jr echtvereeniging 9 mei 1928   

>>

Het jaar dat Sjoerd Sipma 25 jaar getrouwd was en tevens 25 jaar bakker in Nijtsjerk, was ook zijn laatste jaar. Hij heeft een huis laten bouwen aan de Mûnewei (voorheen “Heite Hûs”, nu een nieuwe woning Mûnewei 18) en heeft de bakkerij overgedaan aan Melle Boersma. Sipma stond in het hele land bekend als konijnenfokker, heeft daar vele prijzen mee gewonnen. Die konijnen hield hij in de schuur en de veestal die bij de bakkerij hoorden.
Melle Boersma kwam van Kollumersweach en had al bij meerdere bakkers gewerkt. Een tijdlang had hij een eigen bakkerij maar dat kon niet meer. Omdat zijn vrouw Janke uit de veehouderij kwam, hadden zij ook een tijdje een klein boerderijtje in de Mieden bij Kollumersweach, maar ook dat kon niet zolang doorgaan. Janke moest regelmatig de koeien melken omdat Melle nog wegging te bakken. Hij ging overal heen op de fiets om werk te zoeken en zocht ook om een eigen bakkerij. Zo kwam hij op een dag thuis met de mededeling dat hij geld had geboden op een bakkerij in Easternijtsjerk, “op de klaai” nog wel en dat voor een “Wâldpyk”. Hij had het geld niet en toen het zover was dat er geld moest komen, omdat hij de hoogste bieder was, ging hij naar Durk Sipma, in die tijd een autoriteit in Easternijtsjerk en kreeg daar geld te leen. 

Het werd hard werken voor de nieuwe bakker want er was genoeg concurrentie met drie bakkers in het dorp. Toen Sipma nog bakker was, kwamen de vrijzinnigen het meest bij hem, het was nu de kunst om die mensen ook als klant te krijgen ook al was Melle Boersma gereformeerd. De kinderen moesten allemaal meehelpen: Mark in de bakkerij en de meiden venten. Bontsje ventte meestal in het dorp en Jel moest naar Berchhuzen. Dat betekende om 8 uur beginnen ’s morgens, twee tassen en een broodkorf op de fiets en dan richting Bollingwier. De mensen aten in die tijd om acht uur ’s morgens warm en ’s middags om één uur brood. Dan moest alles op de plaats van bestemming zijn. Met slecht weer was dit een hele strijd, vooral op de wei nei Berchhuzen, die in de midden een heuvel had (in bulte), daar moest dan wat aan de kant gefietst worden met de zware korven. Als ze de pech hadden dat een bepaald soort brood of roggebrood op was, moesten ze terug naar de bakkerij en konden ze nog een keer dat hele stuk fietsen om zo de klant tevreden te houden. Vooral met topdagen zoals Sinterklaas en Kerst was het druk en werden er venters ingeschakeld om te helpen: Jan ‘e Jeltsje, Jan ‘e Saakje, Jochums ‘Tryn (ook dochter Afke liep wel met de korf / mand).
Het assortiment werd hoe langer hoe meer uitgebreid en de machines maakten het werk  langzaam maar zeker lichter. Toen de eerste machines bij bakker Boersma werden bezorgd, kwam bijna het hele dorp langs om dat eens te bekijken.

In 1937 komen er grote veranderingen in de bakkerij. Op de omslag van De Doarpsskilles tot 2005 is de oude situatie goed te zien: Op de hoek het café en het huis ernaast, ook met een klimop, is de bakkerij. Het huis daar weer naast was de woning en de winkel van de bakker. In die tijd was de bakkerij met de oven en zo aan de straatkant. Daar zat een luikje aan de voorkant waar het meel door naar binnen gebracht kon worden. Deze situatie veranderde in 1937. De oude bakkerij werd opgekocht door Siebe Postma die het liet verbouwen voor ꬵ 1000,- tot woonhuis. Het is het huis zoals het lange tijd bewoond werd door Klaas en Tryntsje van der Ploeg-Postma. De schuur en de veestal die eerder bij de bakkerij hoorden, werden daarna door Siebe Postma (vader van Tryntsje) gebruikt voor zijn wagenmakerij.

>>

>>Tekening verbouw bakkerij van Melle Boersma

Timmerman Simen Zijlstra heeft een aardige klus aan deze verbouw want Melle Boersma liet een nieuwe bakkerij achter zijn woning bouwen voor ꬵ 1140,-. Toen zoon Mark met zijn Geartsje trouwde, werd er in de nieuwe bakkerij nog een kamertje bijgemaakt waar de “âldelju” in kwamen, terwijl de nieuwe bakker de zaak runde. Melle en Janke zijn ook in dit woongedeelte gestorven en daarna heeft Mark alles tot zijn beschikking gekregen. Vanaf 1951 kon Mark alles zijn eigendom noemen. Tot 1968 had hij de bakkerij, maar toen was het afgelopen. Geartsje had veel last van astma en kon het werk in de winkel niet meer doen. Net als Siemen Heeringa kreeg ook Mark Boersma werk in de roggebroodfabriek van Van der Veer in Broeksterwâld.


Op 6 januari 1969 staan Boate en Annie van Dellen-Riemersma voor het eerst in de bakkerswinkel. De familie Van Dellen zat eerst in de Centrale Bakkerij in Eanjum, later werd Van Dellen zelfstandig. Zoon Boate kreeg de kans om in Easternijtsjerk te beginnen toen Mark Boersma ermee ophield. De zaak is niet dicht geweest. Annie stond al in de winkel toen de Boersma’s nog in de kamer woonden. De oven is niet meer door Van Dellen gebruikt, alles werd in Eanjum gebakken. In 1970 is de winkel vergroot door de eerdere gang erbij te trekken, zo kwam er een deur te vervallen zie de tekening.

Het rijtje eigenaars en bewoners van deze bakkerij ziet er als volgt uit:
Eigenaars:                                  Bewoners/bakkers:
1817 Sybe Ages Visser              1817 Sybe Ages Visser
1831 Johanna G. Rintjema        1827 Bokke E. Meindersma
         weduwe J.E. Heeringa
1832 Bokke J. Meindersma
1839 Bokke E. Meindersma       185.  Ernst B. Meindersma
1877 Ernst B Meindersma         1877 Klaas J. Boersma
                                                   1878 Albert J. Hogendorp
                                                   1879 Dirk Kroese
                                                  1880 Siebe van Hout
                                                  1882 Jurjen Jeltema
                                                  1883 Klaas E. Carsjens
                                                  1885 Hendrik Jutte
                                                  1887 Foppe Dijkstra
                                                  1892 Wigger E. Meindersma
                                                  1900 Eeltje L. Dijkstra
1902 Eeltje L. Dijkstra
1903 Sjoerd H. Sipma              1903 Sjoerd H. Sipma
1928 Melle Boersma                1928 Melle Boersma
1951 Mark Boersma                 1951 Mark Boersma
1968 Firma Van Dellen             1969 Boate van Dellen

Een voorval wat aardig illustreert hoe streng de hand werd gehouden aan het uit – en invoeren van brood in de 19e eeuw vond plaats op 5 december 1840.
Durk Romkes Doedema, Mr Bakker te Nes, beklaagt zich bij de “Ed. Agtb. Heere Grietman van Oostdongeradeel”.
Hij was op 5 dec. met 60 pond roggebrood, goed voorzien van documenten, naar de herberg van Klaas de Jong in Easternijtsjerk gegaan om daar 20 pond aan de koopman Sjoerd Jansma te verkopen en de rest aan de inwoners van Easternijtsjerk te slijten, dit was op aanraden van J. Schweitzer, de politieman. Er was toestemming gevraagd om “voor tien uren graan en gebak te mogen verloten” en “hoe zeer het oogenschijnlijk wel geslaagd zou hebben onder een onschuldig vreugdebedrijf en het werkelijk medehelpen door Zweitser van het opschrijven der namen en het geld daarvoor in te zamelen, mijn gebak gemakkelijk te kunnen slijten”.
Maar dan komt Pieter Zijlstra naar voren en die wil wel eens weten van wie dat gebak allemaal is en wie de eigendomsbewijzen kan tonen. Hij vraagt de politieman “ik, ik neen” zegt deze, de kastelein zegt “neen, mijnes niet”. Ze hebben er de gek wat mee (teveel drank? Het is Sinterklaasavond!). Zijlstra wil het Schweitzer aanwrijven en vraagt hem documenten te tonen “ik, ik heb geen Cedul” zegt deze. Dan neem ik de hele boel in beslag, is het weerwoord van Zijlstra. Dan komt Doedema op de proppen met de documenten en zegt dat hij de eigenaar is. Zijlstra wil het niet geloven en neemt de hele boel mee. Doedema vraagt de Grietman of hij zijn eigendommen terug mag en de schade te vergoeden “mijn schade is vier gulden” en hij doet onderstaand bewijs erbij.

>> 
>>Bewijs van uitvoer naar Nijkerk 5 dec. 1840


Bron: De Doarpsskille, Priuwkes út it ferline 41, maart 1993
tekst Reinder Tolsma, vertaling Annie Bremer

© Tekst: Reinder Tolsma © Foto voorblad: RT, 2004
Lees meer

Gerelateerde informatie


OnderwerpenFoto’s