Wat me voor de geest komt nu ik aan de na-oorlogse tijd denk?
1. De lagere schooltijd.
Met hoofdmeester Sietse Wiersma, een strenge maar rechtvaardige man die ook in de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk zat. Met een zware bromstem. Hij was streng. In die tijd kreeg je nog met een liniaal in (en soms op) je vlakke hand geslagen, of een tik met meester Wiersma's trouwring tegen je hoofd. Het had geen zin je bij je ouders te beklagen want die zeiden dan: "Ga je maar bij hem verontschuldigen, want hij heeft natúúrlijk gelijk". De eerste schooldag (achter de Geref.Kerk) staat me nog helder voor ogen. Dat was meen ik bij juffrouw Harms die uit Dokkum kwam. Ik kwam naast Teunis Rispens te zitten, die later meen ik naar Amerika emigreerde, en ik naar Brazilie. Vaak stonden Wiebren Dijkstra en ik elk in een hoek van het lokaal en communiceerden we toch nog achter een grote kast langs: Wiebren vertrok naar Californie, meen ik. We hadden wedstrijden in snelrekenen die altijd gewonnen werden door Aaltje Post, zus van Pieter Post en Aant Post die schuin achter ons huis op de Fookma Pleats woonden toen. We kregen later les in het Fries van Meester Wiersma en hij kon prachtig voorlezen uit het boek over de "Fram" van Nansen.
Meester Graeller en Meester Grunstra waren ook al onze leermeesters geweest. We hadden les in het oude schoolgebouw aan de Langgrousterwei. Op het schoolplein speelden we de spelletjes van het seizoen, zoals tipelje, knikkerje, topjeije. Het plein zelf was praktisch boomloos, want die waren opgestookt in de oorlogstijd. Vader was vaak actief in het bestuur en mocht later de eerste steen leggen van de nieuwe Foeke Sjoerds Skoalle. Vijf jaar lang heb ik op die oude school gezeten voordat de schooltijd in Dokkum begon.
2. Buitenom de schooltijd.
Dan waren we extra actief bezig. "Aaisykje" bijvoorbeeld. Ik liep dan met de pols door de landen naar de Boskpleats en ging met mijn vriend Auke Brouwer meestal de slootswallen langs om eende-eieren te vinden (trouwens, ook in de winter ging ik daarheen en kreeg na een barre sneeuwtocht -wat waren de winters toen streng- een heerlijke pan aardappels die in het gele vet dreven). Afhankelijk van het seizoen was het sleatsjespringe, skoskesette, lofbaarne (aardappels poffen in het afgestorven loof), koalrapen ite, loflûke bij Jan Slim op Langgrou om een halve fiets te verdienen (zijn vader had een tafelbiljart en leerde me de kunst met aanwijzigingen zoals "súntsjes lâns de bân") tulpenbollen pellen in het dorp om een horloge te verdienen, schaatsen (geleerd op de grachten van Anne Ages en van Kleffens, later naar de Lou Sânen voor ons huis, nog later naar de Peazens vanaf de opslag achter de Hervormde pastorie), vissen in de Peazens, zwemmen(ook geleerd in de Peazens halfweg Peazens, eerst "katsjeklauwe", en later zowaar al klauwend de vaart over naar Westdongeradeel en terug naar Oostdongeradeel), dit alles met de andere dorpsjongens.
3. Nogal wat "bonkebrekken".
Als jongen liep ik eens achter een wagen aan naar huis uit school en stak zonder uit te kijken bij ons thuis de weg over en werd promp geschept door een auto die zó remde dat zijn remmen kapot waren. Die had een grote deuk van mijn hoofd in het vooroorlogse blik en dat zegt toch wel wat. Ik was bewusteloos, maar bijna bij de dokter thuis waar het gebeurde. Ik werd weer wakker toen vader krammen in mijn hoofd zette en ik zag zus Baukje huilend de tuin in vluchten. Maar alles is goed gekomen, mijn Tine zegt nog altijd dat ik een harde kop heb, en dat zal. Verder ben ik in een eendenwak geraakt in de gracht van Anne Ages. Nanne Walda hield me boven water toen ik definitief zou verdwijnen en riep om hulp. Ik weet nog te vertellen dat de verdrinkingsdood niet erg is: alles is lichtgroen en je zweeft als in een ligstoel. Als dank heb ik mijn mooiste boek "Paul wordt mens" aan Nanne gegeven. Ook ben ik uit een hoge boom bij Van Kleffens geduikeld, gelukkig op de scheve kant van de gracht en toen erin. Trouwens, hoge bomen hadden voor mij een geheimzinnige aantrekkingskracht, vooral om de roeken- en ekstereieren waarvan ik dan een heerlijke omelet bakte die ikzelf opat, ook omdat niemand er verder zin in had. Als vader me hoog zag zitten was het weer zoveel dagen water en brood, wat vooral 's zondags erg was.
Colofon
De Doarpsskille Reuny Edysje, september 2012